Team Archeologie van de gemeente Zutphen heeft van 16 september tot en met 23 september 2024 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op het perceel van Kraakselaan 60 in Doesburg, gemeente Doesburg. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van De Graafschap Dierenartsen en de aanleiding wordt gevormd door ontwikkelingsplannen die er zijn voor het grote terrein. Het veldwerk is uitgevoerd conform de eisen in het speciaal voor het onderzoek opgestelde Programma van Eisen, de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 4.1 en de SIKB Beoordelingsrichtlijn 4000 onder protocol 4003 Inventariserend Veldonderzoek, onderdeel proefsleuven.
De vraagstelling voor het onderzoek luidt als volgt:
1. Wat is de aard, omvang, datering, conservering en gaafheid van de archeologische vindplaatsen in het plangebied?
2. Wat is de ruimtelijke ontwikkeling van de pottenbakkerij door de decennia heen?
3. Wat is de ontwikkeling van de aardewerkproductie door dedecennia heen? Hoe uit zich dat in het vormenspectrum?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden zijn verspreid door plangbied vijf proefsleuven aangelegd. Tijdens het onderzoek zijn alle aangetroffen sporen gecoupeerd en afgewerkt. Dit om het vondstmateriaal te kunnen verzamelen om zo op termijn de derde onderzoeksvraag in detail te kunnen beantwoorden.
Tijdens het onderzoek zijn in het terrein drie vindplaatsen aangetroffen uit drie verschillende periodes. De eerste vindplaats bestaat uit een paalspoor uit de late ijzertijd of vroeg-Romeinse tijd. Dit spoor is een indicatie dat bewoning in de late prehistorie al mogelijk was. De tweede vindplaats betreft een molenbelt, op basis van twee sloten in werkputten vier en vijf, die in een grote cirkel van 19,5 m diameter op elkaar lijken aan te sluiten. De woonwijk heet het Molenveld, vernoemd naar minstens één molen die in het terrein gestaan heeft. Op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 wordt deze reeds aangegeven. De derde vindplaats betreft de pottenbakkerij Welling / De Drie Gebroeders (1841-1969). In de proefsleuven zijn veel grondsporen aangetroffen die aan deze pottenbakkersfabriek kunnen worden gerelateerd, waaronder zes vondstrijke afvalkuilen met zeer veel productieafval.
De vindplaatsen zijn gewaardeerd waarbij gekeken is naar welke waardestellende elementen op de vindplaats aanwezig zijn en wat de kwaliteit daarvan is. Het hieruit voortkomende selectieadvies is om het gehele terrein als archeologisch behoudenswaardig te bestempelen. Binnen de archeologische monumentenzorg heeft behoud in situ, dus in de bodem de voorkeur. De bodem is zelf de beste archivaris en door de vindplaatsen in de bodem te behouden stellen we toekomstige generaties in staat om met betere technieken en vraagstellingen beter onderzoek uit te voeren dan wij nu zouden kunnen doen. Wanneer behoud in situ niet mogelijk blijkt, is het selectieadvies om die delen van het terrein die verstoord gaan worden vooraf archeologisch op te graven (al dan niet in de vorm van een archeologische begeleiding).