In opdracht van de Nederlandse Spoorwegen Railinfrabeheer Managementgroep Betuweroute (NS-RIB MGBR) heeft de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in de gemeente Dodewaard een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) uitgevoerd in het tracé van de Betuweroute. Het object van onderzoek was een terrein in de nabijheid van Zetten, direct ten noorden van de rijksweg A15 en ten zuiden van de Leigraafseweg (toponiem: Veedijk-Oost).Voorafgaand aan het AAO is op het terrein - eveneens in opdracht van de NS-RIB MGBR - een archeologisch booronderzoek verricht door de Stichting Regionaal Archeologisch Archiverings Project (RAAP). De vondsten uit dit vooronderzoek wezen op activiteiten in het Laat-Neolithicum en/of de Bronstijd (ca. 2850-800 v.Chr.). Daarbij werd vooral gedacht aan agrarische activiteiten, zoals beakkering. Het doel van het AAO was het verkrijgen van aanvullende informatie voor een definitieve waardering van deze vindplaats. Op grond daarvan kan beslist worden of het terrein in aanmerking komt voor opgraving, fysieke bescherming of andere maatregelen.Voor het AAO werd een reeks zoeksleuven aangelegd over een lengte van 800 m. Afgezien van een kuil uit het Laat-Neolithicum of de Bronstijd en enige vondsten van waarschijnlijk de eerstgenoemde ouderdom, zijn bij het onderzoek geen sporen van vroegere menselijke activiteit aangetroffen. De gedane vondsten, waaronder twee fragmenten van barnstenen voorwerpjes, zijn hier waarschijnlijk door verspoeling gedeponeerd. Vooral daardoor heeft vindplaats 19 een lage waarde op het punt van gaafheid en conservering en is dus in kwalitatief opzicht niet-behoudenswaardig.