Ede, Uitvindersbuurt fase III. Een opgraving van een laat-Romeins grafveld en bewoningssporen uit de ijzertijd tot vroege middeleeuwen

DOI

In opdracht van de gemeente Ede heeft BAAC bv een gefaseerde opgraving uitgevoerd in het plangebied Uitvindersbuurt. Dit onderzoek vindt zijn aanleiding in de sloop en nieuwbouw in het plangebied. Archeologisch vooronderzoek heeft vastgesteld dat er een hoge verwachting geldt voor archeologische sporen uit het meso- en neolithicum, de bronstijd, de ijzertijd de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Opgravingsonderzoek fase 1 en 2 heeft vindplaatsen uit het mesolithicum, neolithicum, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen aangetoond. Voor het onderzoeksgebied van het voorliggend onderzoek Uitvinderbuurt fase 3 zijn vindplaatsen uit de ijzertijd, tot en met vroege middeleeuwen te verwachten. Doelstelling van het onderzoek Uitvindersbuurt fase 3 was het documenteren en ex-situ beschermen van de aanwezige archeologische vindplaatsen. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode februari-maart 2011. De opgraving heeft na de aanleg van zes verkennende sleuven zich geconcentreerd op het zuiden van veld H, vrijwel het gehele veld I-oost en perceel 3465. De belangrijkste vindplaatsen die zijn aangetroffen zijn een nederzettingsterrein uit de midden tot lateijzertijd, een laat-Romeins grafveld en een deel van een nederzetting uit de vroege middeleeuwen. Daarnaast zijn er nog sporen aangetroffen van een, vermoedelijk laat-Romeinse, omheining en een perceleringssysteem vergezeld van karrensporen uit de late middeleeuwen/nieuwe tijd.MesolithicumVerspreid over het onderzoeksterrein zijn 58 fragmenten vuursteen aangetroffen. Van de 50 stuks bewerkte vuursteen bestaan er 38 uit afvalstukken als niet verder bewerkte afslagen en klingen. Onder de 12 werktuigen bevinden zich drie spitsen, alle vervaardigd van een kling. De geringe dichtheid van de verspreiding van het materiaal laat het niet toe om over een kampement of iets dergelijks te spreken. Mogelijk bestaat er een relatie met de tijdens Uitvindersbuurt fase 1 aangetroffen noordelijker gelegen mesolithische vindplaats. Een andere mogelijkheid is dat zich ter plaatse wel een kampement heeft bevonden, maar dat de resten hiervan door latere grondbewerking (ploegen, omspitten) of werkzaamheden die gerelateerd zijn aan de later gebouwde woonwijk (bouwrijp maken, sloop) verspreid zijn geraakt of opgenomen zijn in de verstoorde bovengrond.Nederzetting midden- tot late ijzertijdTijdens het onderzoek zijn meerdere structuren en sporen aangetroffen die op basis van vondstmateriaal en typologie aan de midden- tot late ijzertijd kunnen worden toegewezen. Het betreft twee huisplattegronden, vier spiekers en een bijgebouw. De kern van de bewoningssporen uit de ijzertijd lijkt in veld H te liggen, in het centrum van het onderzoeksgebied. Hier zijn twee, zeergefragmenteerd bewaard gebleven, huisplattegronden (structuurnummers 36 en 38) aangetroffen. Vergelijkbare boerderijen zijn meermalen aangetroffen bij onderzoeken binnen de gemeente Ede. Ten noorden van de huisplattegronden liggen vier spiekers. Hoewel deze op zich zelf niet te dateren zijn, lijkt het gezien hun nabijheid tot de huisplattegronden waarschijnlijk dat ook zij in de ijzertijd gedateerd moeten worden. Hetzelfde geldt voor een mogelijk bijgebouw (structuur 45) dat iets ten zuiden van huis 36 ligt. Het vondstmateriaal in de sporen is over het algemeen gering en niet scherp te dateren. Het materiaal vertoont weinig daterende kenmerken. Op grond van de betrekkelijk geringe wanddikte en de gebruikte, vrij fi jne, magering kan het aardewerk gedateerd worden in de periode late bronstijd - vroeg- Romeinse tijd. Duidelijk vroege of late kenmerken, zoals bijvoorbeeld bepaaldeversieringstechnieken of magering met organisch materiaal, ontbreken, zodat een globale datering in de ijzertijd het meest waarschijnlijk lijkt. Samenvattend lijkt het hier te gaan om een kleine nederzetting, daterend uit de midden- of late-ijzertijd, bestaande uit één of twee boerderijen, vergezeld door een aantal bijgebouwen en spiekers. Deze situatie past goed in het beeld zoals dat ontstaan is op grond van eerdere onderzoeken in Ede Maanen. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de dekzandrug van Maanen vanaf de middenijzertijd tot in de laat-Romeinse tijd vrijwel continu werd bewoond. Het gaat hierbij om solitaire erven die zich in de loop der tijd verplaatsten over de gehele dekzandrug.Laat-Romeins grafveldCentraal in de opgraving in veld H is een laat-Romeins grafveld aangetroffen, bestaande uit 31 crematiegraven, drie mogelijke crematiegraven en één grafstructuur zonder bijbehorend crematiegraf. De datering van het grafveld ligt goed begrensd tussen het einde van de 3e eeuw en de eerste helft van de 4e eeuw. Deze scherpe datering is gebaseerd op zowel daterend vondstmateriaal als 14C -dateringsonderzoek. Het grafveld meet circa 50 bij 20 meter en ligt ZW-NO georiënteerd op de zandrug. Het grafveld bestaat uit 35 individuele graven, er is geen sprake van dubbele begravingen. De hoeveelheid crematieresten per graf varieert aanzienlijk van enkele grammen tot bijna één kilo. Door de fragmentarische aard van de botfragmenten is slechts voor een deel van de populatie het geslacht te bepalen: 11 vrouwen en 6 mannen. Ook onvolwassenen en kinderen zijn in het grafveld begraven. Hierdoor is vrijwel het gehele spectrum van een bevolking aanwezig binnen het grafveld. Pathologische aandoening zijn slecht sporadisch detecteerbaar gebleken. Er zijn enkele gevallen van slijtage maar van specifi eke aandoeningen of doodsoorzaken zijn geen sporen aangetroffen. De gemiddelde leeftijd van de groep ligt rond de dertig jaar. De gemiddelde leeftijd van de mannen bedraagt circa 33 jaar en van de vrouwen circa. 36 jaar. De kinderen jonger dan 14 jaar waren gemiddeld circa 7 jaar bij overlijden. Ongeveer 20% is niet ouder geworden dan 20 jaar, ca. 56 procent van de populatie is gestorven tussen de 20 en 40 jaar en ca. 22 procent is ouder dan 40 jaar geworden. De levensverwachting bij de geboorte bedraagt voor de populatie ca. 30 jaar. Het vondstmateriaal dat in de graven is aangetroffen bestaat voornamelijk uit fragmenten van op de brandstapel meegegeven voorwerpen. In slechts twee gevallen is een urn of een ander soort container gebruikt om de botresten in bij te zetten. Van een bijgave in de vorm van een apart meegegeven pot is slechts één maal sprake. Het aardewerk bestaat voornamelijk uit luxe drinkgerei. Het betreft zowel handgevormde als gedraaide types die vrij nauwkeurig zijn te dateren. Naast het aardewerk zijn er fragmentarische delen van bronzen vaatwerk aangetroffen. Meer persoonlijke voorwerpen die in de graven zijn meegekomen zijn glazen en metalen sierraden. Verschillende gekleurde glazen kralen, fi bulae, een zilveren armband, een eveneens zilveren kettingschakel en een steen van een zegelring geven een beeld van de gebruikte accessoires. Functionele voorwerpen zoals haarkammen en riemgespen complementeren dit beeld. Los van de aangetroffen umbo zijn er geen wapens in de graven aangetroffen. Een opmerkelijk fenomeen zijn de 13 grafstructuren. Het betreft rechthoekige tot vierkante structuren die in de meeste gevallen rondom een crematiegraf staan. In een enkel geval lijkt de crematie bijgezet te zijn in één van de vier paalkuilen die de structuur vormen. Daarnaast lijkt in twee gevallen de crematie zich direct naast de structuur te bevinden. De oriëntatie van de structuren is circa noord-zuid, variërend van noordnoordoost-zuidzuidwest tot noordnoordwest-zuidzuidoost. De structuren bestaan uit paalkuilen waarvan de kernen gevuld zijn met brandstapelresten. Deze vulling kan verklaard worden door de structuren niet als grafmarkering te bestempelen maar ze te bezien als onderdeel van het crematieproces. De vierpalige constructies kunnen mogelijk hebben gediend ter ondersteuning van de brandstapel. Te denken valt bijvoorbeeld aan een rechthoekig frame waar een lijkbaar op geplaatst kon worden. Door de brandstapel van de grond te houden kan zo meer zuurstof bij de verbranding komen waardoor hoge verbrandingstemperaturen worden bereikt. Aanwijzingen voor een dergelijke hoge temperatuur zijn waarneembaar in de hoge mate van verbranding van zowel de crematieresten als de bijgaven. Uit parallellen uit Drenthe en met name Deventer-Colmschate blijkt dat het gebruik van rechthoekige paalstellingen bij het grafritueel, en met name bij crematies, op de Midden-, Oost- en Noord-Nederlandse zandgronden in ieder geval vanaf de 3e eeuw voor kwam. Waarnemingen in onder andere de grafvelden van Zweeloo en Dunum wijzen er op dat deze traditie aanhield tot aan het einde van de 8e eeuw, waarin zij nog voorkomen in associatie met inhumatiegraven. Of hun functie gedurende deze periode gelijk bleef is vooralsnog onduidelijk, hun associatie met inhumatiegraven duidt erop dat zij uiteindelijk een meer symbolische rol vervulden. Op grond van het aantal graven (35), de leeftijdsverwachting (30 jaar) en de perioden waarin het grafveld in gebruik was (75 jaar) kan onder voorbehoud de grootte van de populatie op 14 gesteld worden. Hieruit volgt in het geval van Ede-Uitvindersbuurt dat de gemeenschap die het grafveld in gebruik had, bestond uit twee of drie huishoudens. Het grafveld lijkt dus te behoren bij een kleine nederzetting bestaande uit twee tot drie boerderijen of twee tot drie solitaire boerderijen die een gezamenlijk grafveld onderhielden. In de eerste plaats komt het laat-Romeinse erf dat is aangetroffen op veld I tijdens fase 2 in aanmerking. Dit erf bestond uit twee plattegronden van zogenaamde shorthouses, vergezeld van twee waterputten, een aantal spiekers en een hutkom. De beide huisplattegronden kunnen op typologische gronden in de 2e/3e tot eind 4e eeuw gedateerd worden. Honderd meter ten zuiden van deze nederzetting zijn langs de Verlengde Parkweg de resten van een eveneens laat-Romeinse nederzetting opgegraven. Deze nederzetting omvat twee tot vier structuren, daterend tussen 250 en 450 na Chr. Ook deze nederzetting zou dus gelijktijdig met het grafveld kunnen zijn. De relatie tussen deze nederzetting en die op veld I van de Uitvindersbuurt is onduidelijk. Beide nederzettingen zouden elkaar kunnen opvolgen maar zouden ook gelijktijdig kunnen zijn. Daarmee is niet uit te sluiten dat beide nederzettingen gebruik maakten van het grafveld.Nederzetting vroege middeleeuwenIn het zuidoostelijk deel van het onderzoeksgebied is een vroegmiddeleeuwse nederzetting aangetroffen. Het betreft een huisplattegrond, drie vijfhoekige roedenbergen, een hutkom, een spieker en een mogelijk bijgebouw. De aanwezigheid van een vindplaats uit deze periode was tijdens het vooronderzoek al vastgesteld. De huisplattegrond is vanwege de fragmentarische conservatie typologisch moeilijk aan een bepaald type toe te wijzen maar moet vermoedelijk gedateerd worden in de 6e eeuw. Aan de hand van de aangetroffen vondsten kan slechts onder voorbehoud een datering verschaft worden. Er is één klein fragment Merovingisch aardewerk aangetroffen in een paalkuil. Al met al kan met enig voorbehoud een datering in de 5e of 6e eeuw worden voorgesteld. Deze datering is in overeenstemming met de aanwezigheid van drie vijfhoekige roedenbergen. Deze worden elders gedateerd vanaf de 5e eeuw. Ook bij Uitvindersbuurt fase 2 zijn er een drietal exemplaren aangetroffen in associatie met twee, vermoedelijk 4e-eeuwse, huisplattegronden. Mogelijk bestaat er een verband met de sporen die circa 150 meter westelijker zijn aangetroffen tijdens de opgraving van fase 2.1 Deze resten bestonden uit een waterput en twee waterkuilen. De waterput is dendrochronologisch gedateerd tussen 511 en 513 na Chr., de beide waterkuilen kunnen zowel aan de (laat-)Romeinse tijd als aan de vroege middeleeuwen toegeschreven worden.Late middeleeuwen/nieuwe tijdOver het gehele opgravingsterrein zijn sporen aangetroffen van een greppelsysteem daterend uit de late middeleeuwen of nieuwe tijd. Het systeem bestaat uit drie oost-west georiënteerde greppels en één noord-zuid georiënteerde greppels. Binnen het greppelsysteem zijn verspreid over de opgraving delen van karrensporen aangetroffen. De karrensporen lopen over het algemeen in noord-zuidelijke richting, met uitzondering van één bundel aan de uiterst zuidelijke zijde van het onderzoeksgebied die meer oost-west gericht was. De gelijke oriëntatie tussen de greppels en de karrensporen zou kunnen wijzen op een chronologisch verband tussen de karrensporen en het greppelsysteem. Zowel voor de greppels als de karrensporen geldt dat zij (deels) zijn opgevuld met materiaal uit de oude akkerlaag en dat ze afgedekt zijn door de esdekfasen. Eén van de greppels kon op grond van in de vulling aangetroffen aardewerk gedateerd worden in de 15e tot 19e eeuw. De locatie en richting van de greppels komen overeen met perceelgrenzen die aangegeven staan op de kadastrale kaart van omstreeks 1826.

Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xn4-9njd
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xn4-9njd
Provenance
Creator A. ter Wal; N. Witte
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor R.J.W.M. Gruben; M. Hendriksen (BAAC bv); D.L. de Ruiter (BAAC bv); M. Tolboom (BAAC bv); D. Voeten (BAAC bv); E. Smits (Smits Antropologisch Bureau); P. Weterings (BAAC bv)
Publication Year 2016
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact R.J.W.M. Gruben (BAAC bv)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/zip
Size 55316
Version 1.0
Discipline Humanities