Een Romeins crematiegraf en (post)middeleeuwse bewoning in Leidsche Rijn (Utrecht)

DOI

AanleidingIn september en oktober 2017 hebben archeologen van Erfgoed, gemeente Utrecht in Leidsche Rijn een opgraving (projectcode LR92) uitgevoerd aan de Rijksstraatweg (deelgebied Rijnvliet Noord), gemeente Utrecht. Zij deden dit in opdracht van Werken met de Stad, gemeente Utrecht. Aanleiding voor het archeologische onderzoek waren de geplande werkzaamheden voor de bouw van een gemaal, het graven van een waterpartij en de aanleg van een voet-/fietspad. Door deze bodemverstorende activiteiten werden de binnen het plangebied gelegen archeologische resten bedreigd en is besloten om dit deel van de vindplaats volledig op te graven. Bij de uitwerking en rapportage zijn ook de resultaten meegenomen van een in 2010 op deze locatie uitgevoerd archeologisch proefsleuvenonderzoek (projectcode LR73). Van dit proefsleuvenonderzoek was het vondstmateriaal eerder nog niet gedetermineerd.Het landschapHet onderzoeksgebied ligt op zuidrand van de stroomgordel van de Oude Rijn. Deze was gedurende duizenden jaren één van de belangrijkste Rijnarmen in Nederland. De Romeinse Rijnloop had ruime meanderbochten en lag ca. 1,5 kilometer ten noorden van het onderzoeksgebied. Rond 500 na Chr. werd een aantal van deze rivierbochten afgesneden en begint de hoofdgeul van de ‘Romeinse’ Rijn te verlanden. Vanaf het begin van de negende eeuw begint de bedding weer te migreren en vormt daarbij scherpe meanderbochten en relatief hoge oeverwallen. De vorming van deze oeverwallen geeft aan dat de migratie gepaard ging met wateroverlast. In de tiende eeuw begon de verlanding van de diepste delen van deze rivierbedding. De restgeul lag ca. zeshonderd meter ten noorden van het onderzoeksgebied. Het definitieve einde van het stelsel was het gevolg van de afdamming van de Kromme Rijn in Wijk bij Duurstede in 1122 na Chr.. Na de afdamming bleef de restgeul gedeeltelijk watervoerend en nog eeuwenlang herkenbaar in het landschap.De ondergrond van het onderzoeksgebied bestaat uit oever-, kom- en beddingafzettingen van de Oude Rijn. De top van de beddingafzettingen bevindt zich op relatief grote diepte, zo’n 2,5 meter beneden maaiveld. Een vegetatiehorizont op ruim een meter beneden maaiveld weerspiegelt een fase van verminderde sedimentatie, maar bevat geen sporen van menselijke activiteit. Als gevolg van toenemende sedimentatie in de middeleeuwen is de horizont begraven.Een Romeins crematiegrafDe oudste sporen van menselijke activiteit in het onderzoeksgebied dateren uit de midden-Romeinse tijd. Uit deze periode is een restant van een crematiegraf gevonden. Het gaat om een betrekkelijk eenvoudig graf van het type ‘Brandschüttung’. Een deel van de crematieresten lijkt in een ruwwandige gezichtsurn te zijn verpakt en in een hoek van (een verdiept gedeelte van) de grafkuil geplaatst. De rest van de grafkuil is dichtgegooid met de resten van de brandstapel. Te oordelen aan de brandsporen zijn een bronzen munt, een varkenskies en één of meerdere gladwandige kruiken samen met de overledene mee verbrand op de brandstapel. Analyse van het verbrande bot toont aan dat deze resten toebehoren aan één volwassen individu waarvan het lichaam bij een minimale temperatuur van ca. 800 °C is verbrand. Op basis van het vondstmateriaal dateert het crematiegraf tussen 70 en 225 na Chr. Het is tevens het enige spoor dat uit de Romeinse tijd dateert.De middeleeuwse bewoningsgeschiedenisHet onderzoeksgebied ligt in het middeleeuwse gerecht Oudenrijn dat in de loop van de elfde eeuw en twaalfde eeuw wordt ontgonnen. De huidige verkaveling met langgerekte percelen gaat grotendeels nog terug tot deze periode. De wetering die in de zeventiende eeuw wordt verbreed tot de trekvaart, beter bekend als de ‘Leidse Rijn’, diende oorspronkelijk als ontginningsas.Uit de volle middeleeuwen zijn diverse greppelsystemen opgegraven, waaronder brede watervoerende greppels die in verband staan met grote en diep ingegraven kuilen. Onderin hebben deze kuilen een laag plantaardig materiaal. Waarschijnlijk hebben ze gediend voor het roten van vlas, zoals dat bij de twaalfde-eeuwse vindplaats Oudenrijnseweg (projectcode LR35) is aangetoond.Een aantal greppels raakt in de loop van de tweede helft van de twaalfde eeuw buiten gebruik en wordt deels dichtgegooid met nederzettingsafval (slachtafval, aardewerkfragmenten, maalsteenfragmenten, metalen gespjes, etc.). Een benen glis van paardenbot en spinklosjes van metaal en aardewerk geven een inkijkje in het dagelijks leven in de twaalfde eeuw. Het aardewerk uit deze periode bestaat voornamelijk uit geïmporteerde potten (Pingsdorf-, Paffrath-, Elmpt- en Andenne-aardewerk). Het aandeel lokaal gemaakte handgevormde kogelpotten is minder dan een kwart. Als gekeken wordt naar de gebruiksfunctie, dan vormen de eenvoudige (Paffrath-)kookpotten ruimschoots de meerderheid. De samenstelling van het volaardewerk vertoont grote overeenkomsten met gelijktijdige vondstcomplexen in Leidsche Rijn, met name dat van Hogeweide (projectcode LR48-IV). De betrekkelijk grote hoeveelheid nederzettingsafval uit de twaalfde eeuw doet vermoeden dat er in de directe nabijheid bewoning moet zijn geweest. Dat in de volle middeleeuwen sprake is van een boerenerf wordt bovendien bevestigd door diverse bijgebouwen die een terugkerend element vormen bij rurale nederzettingen. Er zijn twee vijfpalige roedenbergenaangetroffen, waarvan er één omgeven was door een kringgreppel. Ook een als muizenval ingegraven kogelpot hoort waarschijnlijk bij deze roedenberg. Verder zijn uit deze periode diverse kringgreppels gevonden die mogelijk horen bij (hooi)mijten.Een boerenerfOok in de late middeleeuwen is het onderzoeksgebied in gebruik als boerenerf. In de zuidwestelijke hoek van het terrein is een grote vijfpalige roedenberg met enkele ingegraven muizenpotten gevonden. De roedenberg en ook de meeste muizenpotten dateren grofweg uit dezelfde periode, namelijk de tweede helft van de veertiende en eerste kwart van de vijftiende eeuw. Er zijn vooral roodbakkende potten gebruikt die op basis van hun vorm, afwerking en baksel lijken te zijn gemaakt in het buitengerecht Hogelanden, direct ten noorden van de Utrechtse binnenstad. De potten benadrukken de nauwe (economische) band tussen stad en platteland.De opgegraven resten van een bakstenen boerderij dateren uit de zeventiende eeuw. Deze boerderij heeft hier tot kort voor het midden van de negentiende eeuw gestaan. Het gaat om een woonstalhuis met rechthoekige plattegrond van ca. 24,5x11,5 meter. Ongeveer zes meter ten westen van de boerderij is ook een roedenberg opgegraven, ditmaal een vierpalige structuur met een zuiver vierkante plattegrond. Net buiten het feitelijke boerenerf zijn meerdere diergraven en bottenkuilen opgegraven. Hieronder bevinden zich opvallend veel begravingen van paarden. Deze dieren liggen begraven op het perceel dat vanaf de zeventiende eeuw als boomgaard in gebruik was. Vanaf de late zeventiende eeuw kennen we dankzij geschreven bronnen en pre-kadastrale kaarten ook de namen van diverse eigenaars van de boerderij ende bijbehorende landgoederen, alsook de pachters die in de boerderij woonden. In combinatie met de archeologische gegevens geven zij een goed beeld van de lokale bewoningsgeschiedenis.

Date: Opgravingsperiode: september - oktober 2017

Date Submitted: 2020-02-11

Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-z9h-9fev
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-z9h-9fev
Provenance
Creator J.A. den Braven
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor J.A. Braven, den
Publication Year 2020
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/openAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess true
Contact J.A. Braven, den (Team Archeologie Gemeente Zutphen)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/zip
Size 45751
Version 1.0
Discipline Humanities