Vraagstelling Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen? Zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten? Welke consequenties zal voortgaande planuitvoering op de archeologische resten kunnen hebben? Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan dit bestaan?Plangebied Het plangebied omvat een te bouwen schuur (oppervlakte van ca. 1656 m2) en aangrenzende woonhuis (oppervlakte van ca. 125 m2), en valt voor een groot deel samen met de huidige bebouwing met een totaal oppervlakte van ca. 1750 m2.Geologie/Geomorfologie De topografie van de pleistocene afzettingen heeft grote mate de landschappelijke ontwikkeling rond Nieuwolda bepaald. In het gebied ten noorden van Nieuwolda ligt het pleistocene oppervlak over het algemeen tussen 2 m tot 4 m -NAP en plaatselijk nog hoger. Ter hoogte van het plangebied ligt een diepe zuidwest-noordoost georiënteerde laagte, die plaatselijk tot 10 m -NAP reikt. In de laagte kon de veengroei al relatief vroeg beginnen. Deze situatie handhaaft zich tot tussen ca. 5600 en 4400 14C-jaar BP een eerste fase van mariene invloed plaatsvindt. Mariene sedimentatie blijft overheersen totdat in ca. 2600 14C-jaar BP / 500 voor Chr. het gebied rond Nieuwolda en de wijde omgeving daarvan geheel met veen bedekt zijn. In het Laat Holoceen krijgt de zee via het Eemsestuarium allengs meer invloed kreeg, mede als gevolg van de maaivelddaling als resultaat van de Middeleeuwse ontginning van het laagveengebied. Historische bronnen beschrijven hoe de toenemende overstromingen tot slechtere opbrengsten en armoede leidden, waardoor het noodzakelijke onderhoud aan de dijken niet meer plaatsvond, en de toestand alsmaar verslechterde. Uiteindelijk leidde dit tot grootschalige inbraken in het eerste kwart van de 16e eeuw, en ontstond de Dollardboezem. Het duurde echter niet lang voordat de eerste delen van de Dollardboezem weer bedijkt werden, een patroon dat zich in de daaropvolgende eeuwen herhaalde totdat het huidige Dollardpolderlandschap was ontstaan.) Het plangebied ligt in de uiterste noordkant van de Dollardpolders, direct grenzen aan een (oudere) inversie-rug waarop Nieuwolda ligt. Bekende archeologische en historische waarden Het plangebied valt samen met een historische boerderijplaats, die op de beleidskaart en verschillende historische kaarten staat aangegeven. Daarnaast lopen twee historische dijken door of net langs het plangebied. In de directe omgeving liggen een 13e-eeuws kloosterterrein en verschillende boerderijplaatsen. Verwachting Op basis van het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied een lage archeologische verwachting geldt voor resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met Bronstijd, omdat de top van de pleistocene afzettingen (het archeologisch relevante niveau voor deze periode) op grote diepte (8 à 10 m -NAP) ligt. De archeologische verwachting voor de periode Bronstijd t/m Romeinse tijd is onbekend wegens het ontbreken van dateringen voor het moment waarop de geul van de Termunter Ee inactief werd, volsedimenteerde en door differentiëlecompactie in een inversierug veranderde. Resten uit deze periode zouden in de top van het sediment dat de inversie rug vormt voor kunnen komen. Als het plangebied op de inversie-rug ligt, is de verwachting voor resten uit de Middeleeuwen, die eveneens in de top van de afzettingen van de inversierug en onder de Dollardafzettingen zullen liggen, is hoog. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van een bekend kloosterterrein. De hoge verwachting is mede gebaseerd op de aanname dat de Dollardoverstromingen de top van het Middeleeuwse niveau niet geheel hebben geërodeerd. Het plangebied is voorts gekarakteriseerd als een historische, verhoogde boerderijplaats. De archeologische verwachting voor de periode Nieuwe tijd is dan ook hoog. Resten uit deze periode, zoals ophogingspakketten, ingravingen (waterputten, 8 afvalkuilen) en huisplattegronden kunnen zich (ingeschakeld) in en op de Dollardafzettingen bevinden. Methode veldonderzoek Conform het in het bureauonderzoek geformuleerde advies is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn 6 boringen rondom de bestaande bebouwing (zie afb. 15). De boringen zijn gezet met een gutsboor (3 cm Ø) tot ruim onder de relevante archeologische niveaus (. De positie van de boringen is ingemeten met behulp van meetlinten (precisie ca. 0,05 m) ten opzichte van de bebouwing; de maaiveldhoogtes zijn afgeleid van het AHN2 (precisie ± 2 cm). Het opgeboorde sediment is met de hand onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals baksteenpuin, houtskool, verbrande klei/leem en aardewerk. De boringen zijn beschreven conform de NEN 5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB). Resultaten veldonderzoek De laagopeenvolging in het plangebied bestaat van onder naar boven uit getijdenafzettingen (mogelijk Eemsafzettingen) gevolgd door Dollardafzettingen. In boringen 1, 2, 3 en 6 ligt een ophogingspakket op de Dollardafzettingen. De laagopeenvolging wordt besloten door een bouwvoor/verstoorde laag met een dikte tussen 20 cm en 70 cm. Het booronderzoek bevestigt het beeld van het plangebied zoals dat uit het bureauonderzoek naar voren is gekomen. De huidige, te slopen bebouwing, staat op een historische boerderijplaats op een kleine huiswierde. Het ophogingspakket is ca. 0,80 m dik, en lijkt in één keer opgeworpen te zijn. Aanwijzingen voor oudere vindplaatsen (Laat-Middeleeuws en vroeger) ontbreken, deels omdat het archeologisch relevante niveaus voor de periode Bronstijd - Middeleeuwen (de top van de oudere getijdenafzettingen) als gevolg van erosie ontbreekt, en deels omdat het relevante niveau voor prehistorische vindplaatsen zich op grote diepte bevindt.Selectieadvies en aanbevelingen Gezien de beperkte omvang en diepte van de beoogde ingrepen is het effect daarvan op eventuele archeologische resten minimaal, en de verstoring zal zich naar het zich laat aanzien beperken tot de al verstoorde top van de laagopeenvolging. Archeologisch vervolgonderzoek is daarom niet zinvol.