In opdracht van Vitens NV heeft RAAP een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de aanleg van een drinkwatertransportleiding tussen Epe en Zutphen, die ter hoogte van de Hezeweg in Voorst een behoudenswaardige archeologische vindplaats doorsnijdt.Tijdens het onderzoek is een strook van 355 bij 4 tot 6 m opgegraven op een lage dekzandrug met een cultuurdek. Het opgegraven tracé is onderverdeeld in vijf werkputten. Er zijn lokaal twee vlakken aangelegd. De oppervlakte op het eerste vlak bedroeg 334 m2. De oppervlakte van de opgraving op het tweede vlak bedroeg 1.676 m2.De opgraving heeft nederzettingssporen uit de midden-bronstijd en vroege ijzertijd opgeleverd.De sporen bestonden uit kuilen gelegen in ruimtelijk gescheiden clusters. In drie clusters lagen (silo)kuilen uit de midden-bronstijd (clusters 1, 2 en 4). Twee van deze clusters werden op basis van twee 14C-dateringen in de midden-bronstijd B gedateerd worden, tussen eind 15e eeuw en eind 13e eeuw voor Chr. In één van de clusters (cluster 3) werd materiaal uit de vroege ijzertijd aangetroffen. Verder zijn bij de opgraving agrarische verkavelingssporen uit de late middeleeuwen en/of nieuwe tijd aangetroffen. De meest recente sporen bestaan uit een reeks loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog, die onderdeel vormden van een groter loopgravensysteem van circa 70 bij 70 m waarin minstens twee aanlegfasen zijn te onderscheiden.De aangetroffen vondsten bestaan vooral uit prehistorische materiaal, waaronder aardewerk (n=229) en natuursteen (n=10). De overige aardewerkvondsten zijn afkomstig uit de middeleeuwen en nieuwe tijd (n=15). Ook het aanwezige metaal dateert uit de nieuwe tijd, waaronder uit de Tweede Wereldoorlog.Met deze opgraving is het onderzoek in het plangebied afgesloten. De resultaten wijzen erop dat in aangrenzende gebieden buiten het plangebied met behoudenswaardige resten rekening gehouden moet worden. Daarom wordt aanbevolen archeologisch onderzoek uit te voeren indien ontwikkelingsplannen voor aangrenzende gebieden worden voorgenomen. Vervolgonderzoek zou zich voor het prehistorische nederzetting(en) dienen te richten op het lokaliseren van gebouwplattegronden. Wat betreft militaire sporen zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op de fasering van het loopgravensysteem.