In opdracht van de NV Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (DZH) is in de periode van 1992 tot en met 1994 een rivierwatertransportleiding van Bergambacht naar het waterwingebied bij Wassenaar en Katwijk met een totale lengte van 55 kilometer aangelegd.Het tracé is te verdelen in twee delen. Het eerste gedeelte van het traject (1 t/m 39 km) loopt van Bergambacht in min of meer noordoostelijke richting langs Moordrecht en Zevenhuizen (doorkruist de Hollandse IJssel en de Rotte) tot ten zuiden van Zoetermeer en blijft daarbij overwegend in het veengebied. Vervolgens buigt het tracé zich meer in noordelijke richting naar het strandwallen gebied tot Leidschendam en loopt vervolgens min of meer evenwijdig aan en ten oosten van de meest oostelijke strandwal. In dit eerste gedeelte is de kans op aantasting van het bodemarchief gering. Het tweede gedeelte (39-55 km) doorsnijdt ten zuiden van Voorschoten de meest oostelijke, oudste strandwal om deze vervolgens aan de westzijde te volgen en buigt dan in noordwestelijke richting af naar het poldergebied tussen Wassenaar en Valkenburg waar venige ondergrond afgewisseld wordt door opduikingen van oude duinafzettingen en kreekruggen. Dan vertakt het tracé zich naar het noorden richting Katwijk en naar het zuidwesten het waterwingebied bij Wassenaar in. Hier wordt de oostelijke voet van de Jonge Duinen aangesneden en gevolgd. Bij voorgaand archeologisch onderzoek zijn in het laatstgenoemde gebied sporen aangetroffen vanaf de Steentijd tot en met de late Middeleeuwen.In overleg met DZH is bepaald op welke wijze de mogelijke aantasting van het bodemarchief door de aanleg van de leiding zoveel mogelijk beperkt kon worden. Indien er voldoende tijd was geweest had voorafgaand aan de werkzaamheden inventariserend onderzoek in het veld kunnen plaatsvinden om mogelijke vindplaatsen vast te stellen en eventueel het tracé van de leiding aan te passen. In dit geval stond het leidingtracé echter al in detail vast en is gekozen voor het intensief archeologisch begeleiden van de werkzaamheden. De aanstelling van een archeologisch begeleider is mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van DZH.Het doel van archeologische begeleiding is het vaststellen van de ligging van met vernietiging bedreigde vindplaatsen, het documenteren van deze vindplaatsen en in dien mogelijk het veiligstellen van de vondsten. Verder wordt de aard, de omvang en de kwaliteit van een vindplaats bepaald. Aan de hand van de verkregen informatie kan de archeologische waarde van een vindplaats worden afgemeten. Belangrijke nieuwe vindplaatsen kunnen worden voorgedragen voor behoud in de toekomst. Het archeologisch begeleiden van projecten levert op deze wijze informatie op waarmee in de toekomst bij nieuwe projecten een beleid gevoerd kan worden dat is gericht op behoud en beheer van archeologische monumenten. Voor het eerste gedeelte zijn gedurende de werkzaamheden onder coördinatie van de archeologisch begeleider waarnemingen verricht door lokale amateur-archeologen. Hier zijn echter geen vindplaatsen aangetroffen. Ook tijdens het intensief begeleiden van het tweede gedeelte heeft de archeologisch begeleider veelvuldig een beroep kunnen doen op amateur-archeologen en andere vrijwilligers. Tijdens de acht maanden durende archeologische begeleiding zijn op dit tweede gedeelte van 39-55 km in totaal 15 vindplaatsen aangetroffen, waarvan 8 mogelijk als nederzetting aangemerkt kunnen worden. Bij de andere 7 vindplaatsen betreft het losse vondsten, die in sommige gevallen met reeds bekende vindplaatsen in verband gebracht kunnen worden.Onder de vindplaatsen kunnen drie categorieën worden herkend. De eerste categorie betreft een groep van inheemse nederzettingen daterend uit de Romeinse periode in het poldergebied tussen Wassenaar en Valkenburg. Bewoning vond plaats op oeverwallen, langs restgeulen of op verlande kreken (afzettingen DI) waarbij mogelijk sprake is van continuerende bewoning vanaf de late IJzertijd. In het zelfde gebied bevinden zich ook sporen van bewoning uit de late Middeleeuwen.In het strandwallen gebied (dit betreft de tweede categorie) zijn enkele afzonderlijke vindplaatsen vastgesteld: een inheemse nederzetting uit de Romeinse periode op de westelijke voet van de meest oostelijke strandwal nabij Voorschoten en een vindplaats uit de late Middeleeuwen op de meest oostelijke strandwal in de omgeving van kasteel Duivenvoorde (Oranjepolder).In het veengebied ten oosten van de meest oostelijke strandwal (derde categorie) is een nederzetting uit de Vroege IJzertijd aangetroffen. Mogelijk betreft het een woonstalhuis of misschien vond hier zoutproductie plaats. De nederzetting is door stijging van de zeespiegel gedurende de DI-transgressie fase gedeeltelijk overspoeld en in het veen weggezakt. Enkele kreken die in deze fase elkaar opvolgend zijn ontstaan zijn eveneens waargenomen, zowel op een luchtfoto als in het profiel. De kreek heeft zich in het veen ingesneden en loopt ten oosten van en parallel aan de meest oostelijk strandwal. Mogelijk heeft deze kreek deel uit gemaakt van het krekenstelsel waar in de Romeinse tijd de gracht van Corbulo op aansloot. Aanwijzingen, zoals Romeinse vondsten of sporen, voor een interpretatie van deze kreek als de gracht zelf ontbreken weliswaar, maar in de directe omgeving zijn geen andere natuurlijke waterlopen van een dergelijke omvang waargenomen. Het punt waar de gracht van Corbulo de Vliet kruist is dus nog steeds niet vastgesteld.
RAM 2
Archeologische begeleiding van de aanleg van de rivierwatertransportleiding Bergambacht-Wassenaar/Katwijk