ADC ArcheoProjecten heeft in oktober 2020 t/m januari 2021 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd ter plaatse van de wijk De Pol in Veenendaal (gemeente Veenendaal). De aanleiding voor het onderzoek zijn de voorgenomen riool- en herinrichtingswerkzaamheden. De resultaten van het bureauonderzoek zijn eerder gepubliceerd in ADC rapport 5284 en grotendeels onverkort overgenomen in het voorliggende rapport. Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied in de Gelderse Vallei ligt, een met klei en zand opgevuld glaciaal bekken dat zich tussen de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe uitstrekt. In de Gelderse vallei liggen enkele kleine geïsoleerde stuwwallen, zoals het Grote Veenloo/het Vendel, waarop het westen van het plangebied is gelegen. De ondergrond bestaat uit grindhoudend grof tot fijn zand. Hier geldt een hoge verwachting voor resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen vanwege de hogere ligging en gunstige waterhuishouding ten opzichte van het omringende gebied. Eventuele vindplaatsen kunnen bestaan uit resten van kampementen en nederzettingen. Een vindplaats wordt gekenmerkt door een spreiding van met name vuursteen en/of aardewerkfragmenten. Eventuele resten zullen aanwezig zijn onder een recent ophogingspakket. Het middendeel van het plangebied maakt deel uit van een dekzandvlakte, hier geldt vanwege de lage ligging en de ongunstige waterhuishouding een lage verwachting voor resten uit alle archeologische perioden. Het oosten van het plangebied ligt binnen een zone waar dekzandwelvingen voorkomen. Hier geldt vanwege de iets hogere ligging en gunstigere waterhuishouding een middelhoge verwachting voor resten uit het Laat Paleolithicum tot en met het Neolithicum. Eventuele vindplaatsen kunnen bestaan uit resten van kampementen en nederzettingen. Een vindplaats wordt gekenmerkt door een spreiding van met name vuursteen en mogelijk ook aardewerkfragmenten. Eventuele resten zullen aanwezig zijn vanaf het oorspronkelijke maaiveld of onder een restveenlaag. Vanaf het Neolithicum vernatte het dekzandgebied en trad veenvorming op. Dit maakte het gebied met uitzondering van de geïsoleerde stuwwallen ongeschikt voor bewoning. In het veen kunnen resten uit de Bronstijd tot en met de Late Middeleeuwen aanwezig zijn geweest gerelateerd aan de natte context (rituele deposities, voorzieningen voor visvangst, knuppelpaden etc.). Maar gezien de vervening vanaf de Late Middeleeuwen zijn dergelijke resten waarschijnlijk niet meer aanwezig. Vanaf de Late Middeleeuwen en vooral in de Nieuwe tijd (vanaf de 16e eeuw) werd het veen in de Gelderse Vallei ontgonnen en ontstond de huidige nederzetting Veenendaal. Door het oosten van het plangebied, ter plaatse van de huidige Prins Bernhardlaan, bevond zich de Boveneindse Grift. Haaks op de grift werden een aantal wijken en sloten gegraven, deels ter plaatse van de huidige straten die het plangebied vormen. De watergangen werden gebruikt om veen mee af te voeren. Op een aantal locaties in het plangebied is historische bebouwing aanwezig, hier geldt een hoge verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd. Ter plaatse van het resterend deel kunnen resten van de gedempte watergangen en hieraan gerelateerde resten zoals bruggen en beschoeiingen aanwezig zijn. Op de locatie waar het plangebied de Prins Bernhardlaan kruist worden ook resten van voorgangers van de huidige weg verwacht. Resten uit de Nieuwe tijd kunnen vanaf het maaiveld aanwezig zijn. In de Tweede Wereldoorlog maakt het plangebied deel uit van een verdedigingslinie van de Duitsers. In het plangebied was ter hoogte van de Prins Bernhardlaan een kazemat aanwezig. Hier geldt een zeer hoge verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog. Het is waarschijnlijk dat eventuele resten (deels) zijn verstoord door de ontginning van het veen en de aanleg van de huidige wegen en nutsleidingen. De omvang en diepte van deze verstoringen is echter niet bekend.Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied bestaat uit dekzand en smeltwaterafzettingen, die worden ingedeeld bij de Formatie van Boxtel. In twee boringen in het oosten van het plangebied is nog een restant van het oorspronkelijk aanwezige veenpakket aanwezig. In het grootste deel van het plangebied is de bodem verstoord tot in de C-horizont. Resten van een (podzol)bodem zijn niet meer aanwezig. De C-horizont bevat in veel boringen humusvlekken en/of is geheel gereduceerd, wat wijst op relatief natte omstandigheden. Op grond van het volledig ontbreken van resten van een oude bodem moet worden aangenomen dat eventuele resten uit de periode Laat-Paleolithicum t/m Neolithicum niet meer aanwezig zijn. De verwachting voor resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum kan worden bijgesteld naar laag. Op een aantal locaties werden op basis van de aanwezigheid van bebouwing op de kadastrale minuut uit 1811-1832 resten van bebouwing uit de Nieuwe tijd verwacht. In de op deze locaties uitgevoerde boringen werden echter geen lagen aangetroffen die hiermee in verband gebracht kunnen worden.