Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen.Op basis van het bureauonderzoek en veldonderzoek geldt voor het plangebied: - een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit het Midden Paleolithicum voor het westen en oosten van het plangebied en een lage verwachting voor het centrale deel van het plangebied (aanwezigheid van diep ingesleten geul). Dit niveau kon tijdens het veldonderzoek, door de grote diepteligging ervan, niet vastgesteld worden.- Een hoge verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit het Finaal-Paleolithicum tot Midden-Neolithicum in de top van het Laagpakket van Wierden in het oosten en westen van het plangebied. De top van het dekzand kan worden aangetroffen tussen 2,80 en 3,95 m –mv (2,39 en 2,88 m – NAP). Centraal in het plangebied geldt, door de aanwezigheid van een diep ingesleten geul, geen verwachting.- In het westen van het plangebied in, of op, het Hollandveen Laagpakket een hoge verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit de IJzertijd tot en met de Romeinse tijd. In de overige delen van het plangebied is het Hollandveen deels of geheel geërodeerd en geldt geen verwachting. Het intacte veen kan worden aangetroffen tussen 1,70 en 2,10 m –mv (1,10 en 1,24 m –NAP).- In, of aan de onderzijde van het Hollandveen Laagpakket een lage verwachting geldt voor vindplaatsen uit het Midden Neolithicum tot Bronstijd. Dit geldt voor het westelijke en oostelijke deel van het plangebied waar veen werd aangetroffen. Enkel voor het centrale deel van het plangebied geldt door de aanwezigheid van een diep ingesleten geul, die het veen volledig geërodeerd heeft, geen verwachting meer voor dit niveau. De onderzijde van het veen kan worden aangetroffen vanaf 2,20 m –mv (1,60 en 1,34 meter –NAP).- Geen verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit de Vroege Middeleeuwen in de Sluiskilafzettingen die geërodeerd werden aangetroffen en gedeeltelijk ontbraken in het boorprofiel. Deze afzettingen kunnen worden aangetroffen vanaf 1,35 tot 2,00 m –mv (1,03 tot 1,18 m –NAP).- Binnen het grootste deel van het plangebied een lage verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd in, of op, de Westerscheldeafzettingen. Deze jonge afzettingen werden in het grootste deel van het onderzoeksgebied tot aan het begin van de 17e eeuw afgezet, in het noordelijke deel ging de invloed van deze afzettingen tot het begin van de 19e eeuw door. Daarenboven is in vrijwel alle boringen een verstoring van de bovenzijde van Westerscheldeafzettingen vastgesteld.De bovenzijde van Westerscheldeafzettingen kan aangetroffen worden op een variërende diepte tussen 0,20 en 1,50 m –mv (0,68 m + NAP en 1,33 m –NAP). In enkele delen binnen het plangebied kon de onderzijde van het opgebrachte pakket niet bereikt worden, hier bedraagt de verstoring minimaal 0,20 tot 3,3 meter beneden maaiveld. Op drie locaties binnen het plangebied geldt wel nog een hoge archeologische verwachting voor het niveau van de Westerscheldeafzettingen, te weten: het noordwesten (zone boringen nr. 1 en 2) waar resten kunnen aangetroffen worden vanaf 0,80 m –mv (1,30 m +NAP), de zone rondom boring nr. 8 waar resten kunnen worden aangetroffen in de Westerscheldafzettingen vanaf een diepte van 0,02 m –NAP (0,90 m –mv) en de zone ter plaatse van boringen nr. 32 en 33 waar resten kunnen aangetroffen worden vanaf een diepte van 0,85 en 1,00 m –mv (1,18 en 0,87 m –NAP).