In opdracht van Van den Heuvel Ontwikkeling & Beheer BV heeft ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in plangebied Laantje 4 te Noordeloos, gemeente Molenlanden. In het plangebied zal een bestaand bedrijfspand worden gesloopt en het gebied zal worden heringericht in drie woonkavels. Deze plannen vormen een bedreiging voor eventueel in de bodem bewaard gebleven archeologische resten. Bureau- en booronderzoek heeft uitgewezen dat er mogelijk een (restant van een) terp of woonheuvel in het centrale deel van het plangebied kan worden verwacht die terug zou kunnen gaan tot in de 13e eeuw. Het graafwerk dat met de herinrichting van het terrein gepaard zal gaan, vormt een ernstige bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische resten en kan deze ernstig beschadigen en mogelijk zelfs volledig vernietigen. Daarop heeft het bevoegd gezag bepaald dat nader archeologisch onderzoek diende te worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Het proefsleuvenonderzoek had tot doel de aard, omvang en kwaliteit (gaafheid en conservering) vast te stellen van de vindplaats(en) in het gebied om te komen tot een definitief oordeel over de behoudenswaardigheid ervan. Meer specifiek richtte het onderzoek zich op het opzoeken, waarderen en begrenzen van de mogelijke terp/woonheuvel binnen het plangebied. Daartoe moesten in het gebied twee sleuven zodanig over de mogelijke terp/woonheuvel worden aangelegd dat de kans op het achterhalen van de opbouw en de begrenzing het grootst was. Rekening houdend met de bebouwing en met een zo ideaal mogelijke situering ten opzichte van (de kern van) het verwachte terplichaam was een puttenplan opgesteld van twee elkaar kruisende en haaks op elkaar liggende putten.Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat de bodem op het diepst ontgraven niveau uit bosveen bestaat. Het veen wordt in het zuiden van het plangebied in sleuf 2 afgedekt door oeverafzettingen van de Giessen. Iets verder noordelijk zijn deze oeverafzettingen ter hoogte van sleuf 1 niet meer intact maar omgewerkt. Dat kan waarschijnlijk worden toegeschreven aan historische bewoning en bebouwing uit jongere perioden. Uit de aanwezigheid van vindplaatsen elders langs de Giessen blijkt dat de oeverzone in de IJzertijd en Romeinse tijd bewoonbaar was.Sporen of vondsten uit deze perioden zijn echter niet aangetroffen in het plangebied, ook niet in de hoger gelegen omgewerkte lagen. In de oeverafzettingen van de Giessen zijn wel enkele middeleeuwse aardewerkfragmenten gevonden die qua datering samenvallen met de periode van de ontginningen in de 12e /13e eeuw. Grondsporen uit deze periode zijn niet aangetroffen in de top van de oeverafzettingen. De oudste omgewerkte en/of opgebrachte lagen in het plangebied bevatten aardewerk dat in de 17e eeuw en later kan worden gedateerd. De jongste ophogingslaag direct onder de bouwvoor bevat zowel 17e- als 19e-eeuws aardewerk.Uit het verloop van de ophogingslagen en de datering kan worden opgemaakt dat er in het plangebied geen sprake was van een laatmiddeleeuwse terp. De ophogingen in het plangebied lijken samen te hangen met een huisplaats, boerderij of boerenerf waarvan de oorsprong mogelijk teruggaat tot de 17e eeuw afgaande op het verzamelde aardewerk. Het vondstmateriaal is echter allemaal afkomstig uit lagen en niet uit gesloten contexten zoals kuilen of putten. De bewoning/bebouwing zou dus ook pas later aan kunnen vangen. Uit één van de weinige sporen, de insteek van een sloot of greppel direct onder de bouwvoor tegen de westelijke putwand van sleuf 1 aan, komen twee fragmenten industrieel wit aardewerk uit de 19e eeuw. De kadastrale minuut van ca. 1827 toont dat er in ieder geval dan sprake is van een erf met meerdere gebouwen.Behalve de al genoemde insteek van een sloot zijn er ook drie houten palen en een bakstenen poer gevonden. De bakstenen poer kwam direct onder de bouwvoor tevoorschijn en bestaat volledig uit gebroken bakstenen. De bakstenen zijn geel, oranjerood en roze van kleur en hebben afmetingen van ? x 9 x 4 cm en ? x 10 x 4,5 cm. Van de vierkante poer resteerde slechts één laag bakstenen.Ongeveer 2,5 tot 5 m noordelijker zijn vrij dicht bij elkaar drie houten palen aangetroffen. Deze liggen onderling ca. 1,2 m, 2,1 m en 2,2 m uit elkaar, maar lijken geen duidelijke structuur te vormen. De drie houten palen komen net als de bakstenen poer qua locatie overeen met de ligging van een gebouw dat op de kadastrale minuut van ca. 1827 staat afgebeeld.