SamenvattingTransect heeft in september 2014 een archeologisch verkennend en karterend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in een plangebied aan de Damweg 40 in Oostendam (gemeente Ridderkerk). De aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de sloop van een oude werktuigenopslag en de nieuwbouw van een loods op het terrein. Bij de voorgenomen nieuwbouw zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Vanwege de hoge verwachting in het plangebied is een archeologisch vooronderzoek vanuit de gemeente voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning verplicht gesteld. Onderhavig rapport geeft invulling aan die verplichting.Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:1. Het plangebied ligt op een verlande en gedempte riviergeul van de Oude Waal, die in de 14e eeuw met de aanleg van de Pruimendijk is afgedamd.2. Tijdens het veldonderzoek zijn op een diepte van circa 3,6-3,8 m –Mv beddingafzettingen aangetroffen, die zijn afgedekt met kleiige restgeulafzettingen. Daarop bevindt zich gyttja, organoklastisch materiaal dat zich in stilstaand water heeft gevormd (vermoedelijk na de afdamming van de Waal). Tenslotte zijn tot aan het maaiveld verschillende antropogene pakketten aanwezig die ter demping van de geul in het plangebied zijn aangebracht.3. Er zijn tijdens het onderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op een vindplaats in het plangebied. In de dempingslagen zijn sporadisch archeologische indicatoren aanwezig, waaronder kleine fragmenten baksteen en pijpaardewerk. Deze dateren in de Nieuwe tijd.4. Concluderend heeft het plangebied een lage verwachting op het aantreffen van archeologische nederzettingsresten uit de periode Romeinse tijd–Nieuwe Tijd:a. Doordat het plangebied tot in de Late Middeleeuwen een watervoerende riviergeul was, was het plangebied niet bewoonbaar. b. Na de afdamming van de geul in de Late Middeleeuwen is het plangebied een tijd open water geweest getuige het aantreffen van gyttja, waarna grond is aangebracht ter demping van de geul. Dit moet in de loop van de Nieuwe tijd of mogelijk nog in de Late Middeleeuwen zijn gebeurd.c. Wat betreft de Nieuwe tijd staat in het plangebied op 19e-eeuws kaartmateriaal geen bebouwing. De verwachting dat uit de periode daarvoor wel bebouwing aanwezig is, is laag.5. Het is niet volledig uit te sluiten dat zich resten in het plangebied bevinden. Er kunnen theoretisch gezien losse vondsten aanwezig zijn, die tijdens de activiteit van de geul of in de demping als afval in het plangebied terecht zijn gekomen. Dit kan los scherfmateriaal zijn, maar ook archeologisch waardevolle objecten als visfuiken, scheepswrakken, afvaldumps of andere complete objecten. Deze zijn echter niet systematisch op te sporen en kunnen hoofdzakelijk bij toeval worden gevonden.AdviesOp basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen een voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Het plangebied heeft een lage archeologische verwachting op nederzettingsresten en de graafwerkzaamheden blijven naar verwachting beperkt tot modern aangebrachte grondlagen in het plangebied. Ook de verstoring van heipalen is beperkt. Er hoeven daarmee ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Ridderkerk).Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Ridderkerk) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.