In verband met de geplande watermaatregelen in plangebied Bosrijk en de daarmee gepaard gaande grondwerkzaamheden, is voor het onderhavige plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De bekende archeologische gegevens geven voor het plangebied voldoende concrete aanwijzingen voor een lage verwachting voor resten van bewoning uit de Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, een middelhoge verwachting voor bewoning uit de steentijd en een hoge verwachting op het aantreffen van resten uit Bronstijd en IJzertijd, akkerinrichting, zoals perceelsgrenzen, en activiteitenzones uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd en resten uit de Tweede Wereldoorlog. Deze verwachting geldt vooral voor het zuidelijke deel van het plangebied. Een groot deel van het noordelijke deel van het plangebied heeft geen archeologische verwachting meer vanwege de aanleg van de huidige bebouwing en waterpartijen.
Of er van het bodemarchief nog resten aanwezig zijn, is niet op basis van dit bureauonderzoek vast te stellen. Wat betreft de kans op archeologische vindplaatsen, geldt dat deze met name hoog is in de zuidelijke deel van het plangebied. Wel moet gezegd worden dat de in het plangebied aanwezige verstoringen en het in het plangebied uitgevoerde onderzoek naar niet gesprongen explosieven, de kans op een intacte vindplaats uit de periode van vóór de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk kleiner maken. Wel kunnen dieper liggende sporen, zoals waterputten en spiekerpalen uit de periode voor de Tweede Wereldoorlog bewaard gebleven zijn. Wat betreft de mogelijke bewaring van de venbodem, deze lijkt op basis van een projectie van het ven op de 1832 minuutplan, binnen het reeds verstoorde gebied te vallen. In de randzone van het ven kunnen vondsten uit de steentijd verwacht worden. Extra aandacht gaat uit naar de locaties waar (delen van) loopgraven bekend zijn. Deze zijn op afbeelding 21 weergegeven als rode lijnen en extra geaccentueerd door zwarte ovalen. Eén wadi valt samen met een loopgraaf, een aantal andere wadi’s is gepland in de directe omgeving van deze loopgraven.
Daarom adviseren wij in het zuidelijke deel van het plangebied, dat een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting heeft, een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren bij graafwerkzaamheden t.b.v. de aanleg van wadi’s en/of sloten dieper dan 30 cm onder maaiveld.
Vanwege de aard van de werkzaamheden adviseren wij dit onderzoek uit te laten uitvoeren in de vorm van een archeologische begeleiding. Het vervolgonderzoek dient plaats te vinden aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen en uitgevoerd te worden door een archeologisch bedrijf bevoegd tot het uitvoeren van archeologische opgravingen (Erfgoedwet 2016, art. 5.4 en Besluit Erfgoedwet art. 3). Op basis van de uitkomsten kan de gemeente in beginsel een beslissing nemen over de behoudenswaardigheid van archeologische resten binnen het plangebied en eventueel overgaan tot maatregelen voor behoud in situ. Omdat onzekerheid is over de bewaringstoestand van de archeologische resten en de diepte van de onverstoorde laag, adviseren wij in het PvE de mogelijkheid op te nemen om met de begeleiding te stoppen als blijkt dat de ondergrond toch dieper verstoord is dan gedacht.