Buro de Brug heeft in opdracht van Reiling Sterksel BV een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Randweg-Oost, Budel, gemeente Cranendonck. De aanleiding voor het archeologisch onderzoek is de geplande ontgronding van het terrein. Door een ontgronding worden eventueel aanwezige archeologische waarden aangetast. Op dit moment wordt het terrein voor agrarische doeleinden gebruikt en is het onbebouwd.Uit het bureauonderzoek valt te concluderen dat het plangebied in een lager gelegen gebied ligt en dat er ter plaatse een veldpodzol- en gooreerdgrond te verwachten is. Er is geen sprake van een esdek, die eventuele archeologische sporen goed geconserveerd zou kunnen hebben. De gespecificeerde verwachting op het aantreffen van sporen uit de steentijd is hoog op basis van de verwachte aanwezigheid van vennetjes. Voor de overige periodes is de archeologische verwachting laag.Teneinde inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid van voormalige vennen en eventuele daarmee verband houdende archeologische waarden, zijn door ArcheoPro 154 boringen gezet in elf noord-zuid gerichte raaien en twee west-oost gerichte raaien. Hiervoor is gebruik gemaakt van een zandguts en een megaboor.Uit het met de zandguts verrichte onderzoek blijkt dat de bodem binnen het overgrote deel plangebied tot in de C-horizont is verstoord. Op de hogere delen van het plangebied zijn oorspronkelijk podzolbodems ontstaan. Dit blijkt uit de aanwezigheid van een nog deels intacte BC- horizont in een aantal van de in het zuidwestelijke deel van het plangebied gezette boringen. Hieruit valt tevens af te leiden dat op dit deel van het plangebied nooit een watervoerende laagte zal hebben gelegen zoals de kadastrale kaart uit 1832 aangeeft.In een aantal boringen zijn verschijnselen aangetroffen die samen lijken te hangen met de ligging in een voormalige watervoerende laagte zoals een ongeoxideerde C-horizont, de aanwezigheid van leem en de aanwezigheid van grind. Tevens is in een aantal boringen een gley-horizont aangetroffen zoals gewoonlijk ontstaat in delen van de bodem waarbinnen een sterke laterale grondwaterstroming optreedt zoals op de overgangen van hoog naar laag.Indien de hoogtegegevens worden gecombineerd met de boorgegevens zoals is gedaan in figuur 11, kan over het plangebied een lijn worden getrokken met ten noorden en ten westen daarvan alle boringen met kenmerken die wijzen op de voormalige ligging in een watervoerende laagte en ten zuiden en ten oosten hiervan alle boringen die kenmerken vertonen van een ligging op hoge terreindelen (podzolvorming) en van een ligging op de overgang van hoog naar laag (de vorming van een gley-horizont). De ligging van de voormalige watervoerende laagten in deze figuur komt redelijk goed overeen met die op de topografische kaart uit 1901. Deze kaart geeft immers ook in de zuidoosthoek van het plangebied een drassige laagte aan. Tevens suggereert deze kaart dat de watervoerende laagten binnen het plangebied onderdeel uitmaakten van een langgerekte noord-zuid lopende laagte waar doorheen water stroomde. Dit stemt overeen met de aanwezigheid van leem en grind binnen het oostelijke deel van het plangebied.Ondanks de gedeeltelijke uitvoering van een oppervlaktekartering en het naboren met een megaboor en het zeven van het daarmee opgeboorde zand, zijn nergens binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen. De resultaten van het onderzoek geven derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden. De archeologische verwachting voor alle periodes dient te worden bijgesteld naar laag, aangezien er geen aanwijzing voor de vroegere aanwezigheid van een of meerdere vennen zijn aangetroffen.
Issued: 2011-10-11
