Bureauonderzoek watertransportleiding Corle - Aalten (gemeenten Oost Gelre en Winterswijk)

DOI

In opdracht van Van den Heuvel Aannemingsbedrijf B.V. is door Antea Group een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de beoogde watertransportleiding tussen Corle en Aalten (gemeenten Oost Gelre en Winterswijk).

Van den Heuvel Aannemingsbedrijf B.V. is voornemens om in opdracht van Vitens N.V. een nieuwe watertransportleiding te realiseren tussen de Winterswijkseweg 68 in Vragender en de Meenkmolenweg 33 in Winterswijk. Het tracé heeft een lengte van circa 4,5 kilometer.

Het plangebied is gelegen op het Oost-Nederlandse plateau, een hoogte bestaande uit mariene klei uit het Tertiair (Oligoceen – Mioceen, circa 33,7 – 5,3 miljoen jaar geleden) op Muschelkalk uit het Mesozoïcum (LaatTrias, circa 230 – 203 miljoen jaar geleden. Tijdens het Saalien is het Oost-Nederlandse plateau afgevlakt en geërodeerd door het landijs dat Nederland bereikte. Op veel plaatsen werd keileem afgezet, het Laagpakket van Gieten behorende tot de Formatie van Drenthe. Onder invloed van het landijs heeft de Rijn haar loop verlegd, waardoor grofkorrelige fluviatiele afzettingen zijn afgezet behorende tot de Formatie van Sterksel. Later, gedurende de laatste ijstijd (het Weichselien, circa 116.000 – 11.700 jaar geleden) bereikte het landijs Nederland niet. Wel heerste er een erg droog en koud periglaciaal klimaat. De vegetatie was vrijwel geheel verdwenen en de wind had vrij spel in dit toendra-landschap. Er vonden op grote schaal zandverstuivingen, waarna het zand elders in het landschap werd afgezet. Gedurende het Pleniglaciaal (circa 75.000 – 15.700 jaar geleden) was er in Nederland sprake van een permanent bevroren bodem. Hierdoor werd het smelt- en regenwater gedwongen af te stromen over het oppervlak, waardoor er op het Oost-Nederlandse plateau een uitgebreid afwateringssysteem is ontstaan. Door de afstroming van dit water zijn er diepe dalen in de omgeving uitgesleten. Tijdens deze periode zijn er fluvioperiglaciale afzettingen gevormd (sneeuwsmeltwaterafzettingen) waarmee de diepe dalsystemen grotendeels zijn opgevuld. Deze afzettingen worden tot de Formatie van Boxtel gerekend. Het Oost-Nederlandse plateau is voor een aanzienlijk deel bedekt geraakt met dekzand. Gedurende de droogste en koudste perioden van het Weichselien (circa 26.000 – 15.700 jaar geleden) en het Laat Glaciaal (circa 15.700 – 11.755 jaar geleden) trad er grootschalige verstuiving op.

Uit de Archis-analyse in combinatie met de analyse van historisch kaartmateriaal, de geomorfologie en het AHN4 is gebleken dat er binnen het plangebied archeologische resten verwacht kunnen worden uit de perioden laat paleolithicum tot en met de ijzertijd, en de middeleeuwen en nieuwe tijd. Er geldt met name een hoge verwachting voor de perioden laat paleolithicum tot en met neolithicum, de ijzertijd, en de late middeleeuwen. Sporen uit deze perioden kunnen verwacht worden direct onder het maaiveld, tot een maximale diepte van circa 2 meter -mv. Ook al bleek de bodem rondom het plangebied ter plaatse geroerd te zijn tot circa 0,6 meter -mv, de geplande ingrepen met een maximale diepte van 1,5 meter -mv vormen desalniettemin een bedreiging voor de mogelijk aanwezige, dieper gelegen archeologische resten.

De fysisch-geografische data, de Archis-analyse tezamen met de gemeentelijke archeologische beleids- en verwachtingskaart hebben aangetoond dat er een hoge tot middelhoge archeologische verwachting geldt voor de hoger gelegen gebieden in het plangebied. Het betreft de plateau-achtige terrasrest (stuwwal), gordeldekzandglooiingen, gordeldekzandruggen, gordeldekzandwelvingen in het westen langs de Winterswijkseweg, en de gordeldekzandwelvingen en dekzandruggen in het oosten langs de Corlese- en Meenkmolenweg. De dalvormige laagte ter hoogte van de van de Corleseweg 55 is vanuit oudsher vermoedelijk te nat geweest voor menselijke bewoning. Middels de KLIC-analyse zijn tracédelen in kaart gebracht waarvoor het zeer aannemelijk is dat de bodemopbouw ter plaatse verstoord is geraakt door de aanleg van de huidige ondergrondse infrastructuur.

Omdat er voor de hoger gelegen delen binnen het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting op archeologische resten is vastgesteld, adviseert Antea Group een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen om de intactheid van het bodemprofiel ter plaatse te kunnen toetsen. Het advies is visueel weergegeven op de kaart in bijlage 500585.101-Advies. Dit advies geldt eveneens voor het tracédeel langs de ‘Corler esch’ welke gelegen is binnen AMK-terrein 12858, dit omdat de oude akkerlaag die onder het esdek ligt verploegd is en de archeologische vondsten summier zijn. Het terrein is een attentiegebied, waarvoor ter hoogte van het huidige plangebied de bodemopbouw ter plaatse nog onbekend is.

De boringen dienen gezet te worden met een Edelmanboor met een diameter van 7 centimeter, tot circa 30 centimeter in de top van de C-horizont. De boorpunten dienen zoveel mogelijk op het hart van het tracé geplaatst te worden, met een boorpuntenafstand van 50 meter. Deze afstand zorgt voor voldoende inzicht in de bodemopbouw, intactheid van het natuurlijk bodemprofiel en de aanwezigheid van archeologisch relevante lagen.

De methode – een verkennend booronderzoek bestaande uit 6 boringen per hectare of 1 boring per 50 m tracé - is er niet primair op gericht om archeologische resten aan te treffen (hiervoor is de gehanteerde boordichtheid en –intensiteit te gering), maar is wel uitermate geschikt om: 1) de aard van bodemopbouw en 2) de mate van intactheid van de oorspronkelijke bodemopbouw inclusief de archeologische sporendragende niveaus te bepalen.

Bij de in- en uittredepunten van de HDD-boringen dient een controleboring geplaatst te worden. Mocht in een later stadium ook de ligging van eventuele werkterreinen duidelijk worden en mocht er door de aanleg, het gebruik, of het herstel van deze werkterreinen bodemverstoring plaatsvinden tot dieper dan 0,3 meter -mv, dan dienen ook hier verkennende boringen te worden geplaatst. Deze dienen te worden geplaatst in een grid van 50 x 45 meter, ten opzichte van de tracélijn behorende bij het tracéontwerp.

De totale lengte van de tracésegmenten geselecteerd voor het archeologische vervolgonderzoek bedraagt circa 2.640 meter. Daarnaast is er sprake van een 13 HDD in- of uittredepunten. Tezamen resulteert dit in een maximaal aantal van 67 boringen zowel op het hart van de tracélijn als bij de in- en uittrede punten van de HDD-boringen.

Antea Group adviseert vrijgave voor de voorgenomen werkzaamheden daar waar de tracésegmenten gelegen zijn binnen zones met een lage archeologische verwachting. Het betreft een tracésegment van circa 90 strekkende meter langs de Winterswijkseweg 70 en van circa 180 strekkende meter ten oosten van de Grote Goordijk Water Leiding.

Voorts adviseert Antea Group vrijgave voor tracédelen die gelegen zijn onder bestaande wegdekken, tracédelen aangegeven als zijnde verstoord middels de KLIC-analyse, en delen welke sleufloos worden aangelegd.

Het advies is tevens visueel weergegeven op de tekeningen in de kaartbijlagen.

Dit is een advies. Het nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan het bevoegd gezag, in dezen de gemeenten Oost Gelre en Winterswijk.

Reactie namens bevoegd gezag (Oost Gelre) Namens gemeente Oost Gelre is regioarcheoloog Achterhoek akkoord met de resultaten en conclusies van dit onderzoek. Het besluit is genomen het selectieadvies (de aanbevelingen) tot vervolgonderzoek uit het rapport in zijn geheel over te nemen. Voor de vrijgegeven delen zijn er ten aanzien van archeologie derhalve geen belemmeringen meer voor de uitvoering van de voorgenomen plannen. meldingsplicht archeologische toevalsvondst (art. 5.10 Erfgoedwet) en het doen van waarnemingen (art. 5.11 Erfgoedwet) blijven echter te allen tijde van kracht.

Reactie namens bevoegd gezag (Winterswijk) Namens gemeente Winterswijk is regioarcheoloog Achterhoek akkoord met de resultaten en conclusies van dit onderzoek. Het besluit is genomen het selectieadvies (de aanbevelingen) tot vervolgonderzoek uit het rapport in zijn geheel over te nemen. Voor de vrijgegeven delen zijn er ten aanzien van archeologie derhalve geen belemmeringen meer voor de uitvoering van de voorgenomen plannen. meldingsplicht archeologische toevalsvondst (art. 5.10 Erfgoedwet) en het doen van waarnemingen (art. 5.11 Erfgoedwet) blijven echter te allen tijde van kracht.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/AR/4JTU8P
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/AR/4JTU8P
Provenance
Creator Karens, Thijs; Dütting, M.K.
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor Karens, Thijs
Publication Year 2025
Rights CC-BY-NC-SA-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/4.0
OpenAccess true
Contact Karens, Thijs
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf
Size 62441967
Version 1.0
Discipline Humanities