In opdracht van de heer H. Huls te Borne hebben medewerkers van RAAP Archeologisch Adviesbureau op 22 augustus 2013 proefsleuven gegraven in de (voormalige) gracht rond De Hondeborg te Zenderen in de gemeente Borne. Het onderzoek was noodzakelijk omdat de eigenaar voornemens is om in de recente tijd ingebracht materiaal uit de gracht rond De Hondborg te laten verwijderen, zodat deze wederom water zal voeren. Aangezien De Hondeborg een beschermd Rijksmonument betreft, is voor deze handeling een monumentenvergunning voorgeschreven. Het beschermde archeologische monument De Hondeborg bestaat uit een omgrachte verhoging en een omringend lager gelegen terrein. Het gaat zeer waarschijnlijk om het restant van een versterking uit de Late Middeleeuwen. Als voorwaarde voor de vergunningverlening wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een proefsleuvenonderzoek vereist om de effecten van de geplande ingreep te kunnen beoordelen en om de diepte te bepalen tot waarop de ingreep zonder schade aan archeologische resten kan worden uitgevoerd.Tijdens het proefsleuvenonderzoek is rond de pol of heuvel van De Hondeborg een circa 18 m brede gracht vastgesteld. De breedte was aanzienlijk groter dan op voorhand werd verwacht. De pol is verlaagd in verband met de bouw van de bestaande boerderij in 1841. Hierbij is aan de noordzijde voor de ingang van de boerderij een dam in de gracht gelegd. De overige delen van de gracht zijn in de 19e en 20e eeuw in fasen gedempt. De oudste vulling van de gracht bestaat uit een 20 tot 80 cm dikke veenlaag. In de bovenste helft van deze laag is sprake van een 19e-eeuws vondstniveau. De dikte van het ‘vondstloze’ veen daaronder lijkt, in verhouding tot het bovenliggende 19e-eeuwse veen, met 20 tot 40 cm te gering om nog uit de Middeleeuwen te kunnen stammen.Aangezien er op basis van het proefsleuvenonderzoek in de vulling van de gracht alleen resten uit de 19e eeuw zijn aangetroffen, is er geen bezwaar tegen het voorgenomen herstel van de gracht. Aanbevolen wordt om bij de ontgraving van de gracht uit te gaan van een maximale breedte van 10 m. Hierbij moet de voet van de pol onbeschadigd blijven. De gracht kan tot de onderzijde van het veen worden uitgegraven, dat wil zeggen tot op een maximale diepte van 10,75 m +NAP in het diepste deel aan de binnenkant van de gracht (aan de zijde van de pol of heuvel). Hierbij moet rekening gehouden worden met een naar buiten toe oplopend talud tot 11,25 m +NAP (op 10 m) aan de buitenzijde van de gracht.
BOOH