Archeologisch Bureauonderzoek (OM 4552462100) en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen (OM 4553459100) uitgevoerd binnen een plangebied in 's Heer Hendrikskinderen aan de Oude Rijksweg 45 in de gemeente Goes. Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens is in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kan samengevat gesteld worden dat voor het plangebied geen verwachting gold op het aantreffen van vindplaatsen uit de vroege prehistorie tot en met de Romeinse Tijd, vanwege de erosie van de niveaus (Laagpakket van Wierden, Laagpakket van Wormer en Hollandveen Laagpakket) waarop deze gelegen kunnen zijn. Voor het Laagpakket van Walcheren gold een hoge verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Vroege en de Late Middeleeuwen vanwege de ligging van het plangebied op de kreekrug Goes–’s-Heer Hendrikskinderen–Wissenkerke–’s-Heer Arendskerke en de bekende vindplaatsen in de omgeving. Voor de Nieuwe Tijd gold een middelhoge verwachting vanwege aanwezigheid van bebouwing in de directe omgeving van het plangebied volgens de beschikbare cartografische bronnen. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen uit deze periode binnen het plangebied, op basis van historische bronnen, zijn er echter niet.Tijdens het inventariserend veldonderzoek is het opgestelde verwachtingsmodel middels vier verkennende boringen (tot maximaal 2,75 m –mv) getoetst. Hierbij dient opgemerkt dat dit veldonderzoek gericht was op het toetsen van de (geologische) verwachting en niet op het opsporen van eventuele vindplaatsen. Op basis van de resultaten van het booronderzoek is het verwachtingsmodel bevestigd en bijgesteld. De afzettingen van het Laagpakket van Wormer en het Hollandveen Laagpakket zijn zoals voorspeld niet in de boringen aangetroffen. Deze laagpakketten zijn door de hier gelegen voormalige getijdekreek weggeërodeerd. Daarmee blijft voor de vroege prehistorie tot en met de Romeinse Tijd geen verwachting gelden op het aantreffen van vindplaatsen. Van de oude kreek zijn de beddingafzettingen, hier bestaand uit zwak siltig, matig fijn, kalkrijk zand, vanaf het maaiveld tot op de maximale boordiepte aangetroffen. Deze afzettingen zijn het resultaat van het verlanden van de getijdekreek, die zich vervolgens door bodemdaling in het omliggende komgebied tot kreekrug heeft ontwikkeld. Deze zandige afzettingen zijn in de top verstoord, waarschijnlijk als gevolg van het gebruik van het plangebied als boomgaard in het subrecente verleden (19de eeuw) en vrij diepe vergravingen, mogelijk gericht op bodemverbetering. De verstoringen zijn vanaf het maaiveld tot een diepte van 0,75 à 0,90 m –mv waargenomen. De bovenste laag (vanaf het maaiveld tot 0,35 – 0,40 m –mv), bestaande uit verstoorde beddingafzettingen met humeuze en plaatselijk kleiige bijmenging, is de bouwvoor. In de verstoorde lagen zijn consistent wat baksteenspikkels en -brokjes aanwezig, die gelet op het verstoorde karakter van de laag niet wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats. Er zijn daarnaast geen andere aanwijzingen gevonden die kunnen wijzen op archeologische vindplaatsen, zoals cultuurlagen.Op basis van de boringen wordt de hoge verwachting voor de Vroege en Late Middeleeuwen bijgesteld naar een lage verwachting. Voor de Nieuwe Tijd geldt dat de middelhoge verwachting eveneens wordt bijgesteld naar een lage verwachting. Uit het booronderzoek blijkt dat de top van de kreekrug, waarop vindplaatsen uit deze perioden gelegen kunnen zijn, sterk is verstoord tot een diepte van minimaal 0,75 m –mv en maximaal 0,90 m –mv als gevolg van landgebruik in het verleden (waarschijnlijk boomgaarden) en/of vergravingen. Tevens zijn in de boringen geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen uit deze periode waargenomen (oude bodems, cultuurlagen, e.d.). Het is echter niet uitgesloten dat beneden het verstoorde niveau (dieper dan 0,90 m –mv) nog restanten van diepere sporen uit de Vroege/Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd aanwezig zijn. De informatiewaarde van dergelijke restanten van sporen is echter beperkt en daarmee als niet behoudenswaardige vindplaats(en) te beschouwen.