Laagland Archeologie heeft in maart 2025 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Weg over 't Hontsveld 24 te Empe. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de herinrichting van het terrein.Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003.Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Fluvioperiglaciale zanden bevinden zich vermoedelijk dicht onder het maaiveld, mogelijk voorafgegaan door een laagje dekzand. Nabij het noordelijke plangebied zijn beekafzettingen aangetroffen. In en rondom het plangebied zijn geen archeologische vondsten geregistreerd. Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het terrein in een zone met een lage verwachting op resten van bewoning. Wel kunnen watergerelateerde resten aanwezig zijn.Op basis van geomorfologische kaart en AHN lijkt in het plangebied sprake van een relatief lage dekzandopduiking in het centrale plangebied. Op basis van geraadpleegde paleogeografische kaarten is in het plangebied geen veengroei van betekenis geweest. Bodemkundig zijn alleen beekeerdgronden en gooreerdgronden gekarteerd. In de 19e eeuw was het westelijke deel van het plangebied onderdeel van een terrein waar bosbouw werd bedreven. Uit eerder onderzoek is gebleken dat hier een rabatsysteem is toegepast waarbij greppeltjes werden gegraven. Vanuit archeologisch perspectief heeft dit geleid tot een verstoord bodemprofiel. Rond 1660 is in het plangebied geen bebouwing aangegeven. Waarschijnlijk was er ook nog geen sprake van een landbouwareaal. Rond 1832 was bebouwing (boerderij) in het plangebied aanwezig. De betreffende boerderij is tegen het einde van WOII door brand verloren gegaan en vervolgens iets zuidelijker herbouwd. Op deze locatie is overigens geen bodemverstoring voorzien; het oostelijke plangebied was deels in gebruik als akker; wellicht is hier een jong plaggendek aanwezig. Grotendeels op de locatie van de nieuwbouwlocatie staat tegenwoordig een mestsilo, die tot een diepte van ongeveer 120 cm -mv is ingegraven.Met name op de lage dekzandrug in het plangebied zijn archeologische resten te verwachten. Voor wat betreft periode Laat-Paleolithicum tot en met Vroeg-Neolithicum kan voor die dekzandrug een hoge verwachting worden aangehouden, al is te verwachten dat eventuele resten uit deze periode bij latere bodemverstoringen zijn aangetast. Voor de periode Midden-Neolithicum tot en met Late Middeleeuwen kan een lage verwachting worden aangehouden. Deze verwachting hangt samen met de vochtige bodemomstandigheden ter plaatse. Door die vochtige omstandigheden was het terrein ongeschikt voor vroegere vormen van landbouw en voor bewoning.Voor wat betreft de (late) Nieuwe Tijd geldt een hoge verwachting op grond van de aangegeven bebouwing op de kadastrale minuut van rond 1832. Tot circa 1945 is de betreffende locatie bebouwd gebleven. Na een brand is de bebouwing naar het zuidelijke plangebied verplaatst. Resten uit deze periode bestaan uit stenen funderingen, uitbraaksleuven en dergelijke. Gedurende WO2 was het gebouw naar verluid in gebruik als munitieopslagplaats. Wellicht zijn in de bodem ook nog resten hiervan aanwezig, evenals houtskoolresten. Elders op het erf kunnen nog afvalkuilen, greppeltjes en eventuele bijgebouwtjes worden verwacht uit de periode van na 1660 tot circa 1945 (datering van de voormalige boerderij op basis van historisch kaartmateriaal).Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem tot in de C-horizont is verstoord. De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht. Uitzondering hierop vormt de locatie van de voormalige boerderij. Hier zijn mogelijk nog (diepere) grondsporen bewaard gebleven. Op deze locatie zijn geen bodemingrepen voorzien. We adviseren daarom geen vervolgonderzoek.Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Brummen. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, E. Eimermann.Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).