BAAC heeft een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend en karterend booronderzoek) en een opgraving, variant archeologische begeleiding uitgevoerd in het plangebied Oude Strijper Aa in de omgeving van Strijp, Gastel en Soerendonk in de gemeentes Cranendonck en Heeze-Leende. Aanleiding voor het onderzoek is natuurontwikkeling, waarvoor diverse bodemingrepen staan gepland (zie paragraaf 1.4 voor een volledige beschrijving). De werkzaamheden vonden plaats in zes deelgebieden (genummerd 1 t/m 6) in de gemeente Heeze-Leende en in de gemeente Cranendonck.In het archeologische bureauonderzoek dat door BAAC is uitgevoerd is een archeologische verwachting per deelgebied opgesteld. In deelgebied 1 geldt een middelhoge verwachting voor resten van kampementen uit het paleolithicum tot en met het neolithicum. Deelgebied 2 heeft een lage verwachting voor alle perioden, maar hier is op basis van de mogelijke aanwezigheid van de Laag van Usselo toch een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Er geldt een middelhoge verwachting op resten uit alle perioden in deelgebied 3. De deelgebieden 4, 5 en 6 hebben een hoge verwachting op resten uit het paleolithicum – mesolithicum en voor resten uit natte context uit de overige perioden. In het bureauonderzoek is een verkennend booronderzoek geadviseerd voor alle deelgebieden, behalve deelgebied 2. Vanwege de aard van de verwachting (voornamelijk steentijdvindplaatsen) en de aard van de werkzaamheden (voornamelijk het verwijderen van de bouwvoor), is er gekozen voor een aangepaste werkwijze. Er is een verkennend booronderzoek uitgevoerd in de deelgebieden 1 t/m 5, een karterend booronderzoek in een deel van deelgebied 1 en in deelgebied 6 en daar waar bij de oppervlaktekartering vuursteen is aangetroffen. In deelgebied 1 zijn daarnaast een aantal werkzaamheden archeologisch begeleid. Uit de verschillende veldonderzoeken is gebleken dat in het plangebied over het algemeen sprake is van lagergelegen dekzandwelvingen van verspoeld dekzand. Op een zeker moment is het gebied verder vernat en is in grote delen veen ontstaan. De dikte van het (overgebleven) veenpakket varieert tussen 5 en 60 cm. Met name op de nattere locaties heeft grondverbetering plaatsgevonden om het gebied geschikt te maken voor landbouw. Hiervoor is het terrein opgehoogd met matig fijn zand of zijn hoger gelegen delen in depressies geschoven. Daarnaast zijn er greppels gegraven om het gebied beter af te wateren. Hierdoor zijn grote delen van het plangebied verstoord geraakt tot in de C-horizont. In slechts enkele gevallen zijn de oorspronkelijke podzolbodems bewaard gebleven. Dit is het geval in deelgebied 4 en deelgebied 5. Daar waar de B(s)-horizont bewaard is gebleven, zijn ook vuursteenvondsten gedaan bij de oppervlaktekarteringen. Dit wijst erop dat er mogelijk, voor de ontginning van het gebied, veel meer vuursteenvindplaatsen aanwezig zijn geweest. De diverse losse vuursteenvondsten die zijn gemeld in Archis wijzen hier ook op. In deelgebied 5 zijn de vondsten afkomstig uit de onderzijde van de Ap-horizont, waardoor geconcludeerd is dat de oorspronkelijke vindplaats is opgenomen in het cultuurdek en dus niet meer in situ aanwezig is. In deelgebied 4 is de zone waarbinnen een B-horizont is aangetroffen veel groter. Hier kunnen nog wel vuursteenclusters in situ verwacht worden. Over het algemeen kan gesteld worden dat het plangebied vanwege de goede toegang tot (open) water en het natuurlijke reliëf zeer regelmatig is bezocht door jager-verzamelaars uit het (midden-)mesolithicum en (wellicht in mindere mate) uit het neolithicum.Gezien het ontbreken van vindplaatsen zijn alle deelgebieden, behalve deelgebied 4, vrijgegeven. Voor deelgebied 4 is geadviseerd om, bij verdere werkzaamheden, een aanvullend karterend booronderzoek uit te voeren om de vindplaats horizontaal te begrenzen binnen het deelgebied.