AlgemeenIn opdracht van het Warmtebedrijf Rotterdam heeft het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) in november 2011 een verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het onderzoeksgebied Rotterdam Maashaven. Het veldwerk is voorafgegaan door een bureauonderzoek. Het onderzoek is verricht omdat voor de aanleg van een leidingtracé de bodem van de Maashaven wordt ontgraven. Indien archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen deze worden aangetast of vernietigd.ResultatenTijdens het bureauonderzoek is onder meer gekeken naar de historische situatie, de bodemopbouw en de bekende archeologische waarden in (de omgeving van) het onderzoeksgebied. Hieruit is gebleken dat het gebied is gelegen in een zone waar rivierduinafzettingen in de ondergrond worden verwacht, die behoren tot de Formatie van Boxtel (Laagpakket van Delwijnen). Rivierduinen hebben een hoge archeologische potentie voor de aanwezigheid van bewoningsporen vanaf het Mesolithicum tot en met de Bronstijd. Omdat de bodem voor de aanleg van de Maashaven reeds is ontgraven tot maximaal 8,65 m - NAP worden geen bewoningssporen verwacht uit latere perioden.In het onderzoeksgebied zijn rivierduinafzettingen met een intacte bodem in de top aangetroffen op een diepte van 11,57 m - NAP. Het betekent dat in het hele tracé van de aan te leggen leiding onder de Maashaven op genoemde dieptes bewoningssporen en vondsten uit vermoedelijk het Mesolithicum (circa 10.000-5000 voor Christus) aanwezig kunnen zijn. Deze sporen en vondsten zullen worden vernietigd bij het graven van het leidingtracé AanbevelingOp basis van de bovenstaande resultaten luidt de aanbeveling voor het onderzoeksgebied Rotterdam Maashaven dat vervolgonderzoek, in de vorm van een karterend inventariserend veldonderzoek, door het BOOR noodzakelijk wordt geacht. Bij een dergelijk onderzoek worden de kansrijke lagen onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden. Indien de situatie zich op het land had voorgedaan, zouden hiervoor extra boringen of proefsleuven worden vereist. Gezien de bijzondere omstandigheden, namelijk een situatie met een onderwaterbodem, wil het BOOR voorstellen het onderzoek samen te laten vallen met de uitvoering van de graafwerkzaamheden voor de aanleg van de leidingsleuf. Dit betekent een aanzienlijke besparing op de kosten. Zodra de uitvoerder van het werk bekend is, is nader overleg hierover noodzakelijk, zodat een gezamenlijk plan van aanpak kan worden gemaakt.