Van 23 februari tot en met 3 maart 2011 (6 dagen) is door Archeologie West-Friesland een archeologisch onderzoek uitgevoerd op het perceel Westerblokker 74 in de gemeente Hoorn. De aanleiding voor het archeologisch onderzoek werd gevormd door de sloop van de bestaande bebouwing (het ‘armenhuis’) en de archeologievrije oplevering van het bouwkavel.Bewoningsfase 1 (1150-1400)Op het perceel stond in de 12de/13de eeuw geen huis. Ophogingslagen (terp) ten behoeve van de bouw van een huis zijn niet aangetroffen. Dit is opmerkelijk gezien de ligging nabij de St. Michaëlkerk, die als centrum van het dorp kan worden gezien.Bewoningsfase 2 (1400-1625)Gedurende fase 2 was het perceel nog altijd onbebouwd. Aan de oostkant was een brede sloot aanwezig die als perceelsgrens met het huidige perceel Westerblokker 70 fungeerde. Waarschijnlijk was dat buurperceel in deze tijd wel bebouwd. De sloot die in fase 1 de oostelijke van de westelijke helft scheidde, was gedempt waardoor een perceel van circa 15 meter breed was ontstaan. Dit was in vergelijking met de omringende percelen aan het dorpslint een zeer klein perceel.Bewoningsfase 3 (1625-1850)Het perceel is omstreeks 1625 voor het eerst bebouwd. De brede sloot aan de oostkant werd gedempt om plaats te maken voor een smallere sloot. Op deze wijze ontstond een breder kavel om te bebouwen. Hierop werd een huis gebouwd die de volledige breedte van het perceel besloeg. Dit huis stond direct aan de straatkant, zodat een zo groot mogelijk erf achter het huis aanwezig bleef. Het huis is nog te zien op de kadastrale kaart van 1824.Aan de bewoners van het huis is veel vondstmateriaal te koppelen. Op het perceel achter en naast het huis is namelijk een aantal afvalkuilen aangetroffen. Het materiaal laat zich karakteriseren als arme huisraad, hoewel er heel wat haken en ogen aan sociale interpretatie van vondstmateriaal zitten.Verder is opmerkelijk dat van de locatie diverse buitenlandse munten komen: een zilveren solidus uit Riga uit 1654-1660, een oord uit Namen uit 1692, een acht pfennigstuk uit Stadt Coesfeld (Noordrijn-Westfalen) uit 1713 en een liard uit Luik uit 1752.Bewoningsfase 4 (19de-20ste eeuw)Het Armenhuis is vanaf de bouw verdeeld geweest in drie kamers: twee grote kamers aan de linker en rechter zijkant van het gebouw en een kleine kamer middenin. De grote kamers waren ieder van twee bedstedes voorzien en de middelste kamer van één bedstee. De grote kamers waren bestemd voor gezinnen en de kleine kamer als eenpersoonswoning. De schoorstenen van beide buitenste kamers verwarmden via de tussenwanden ook de middelste kamer. Alle drie kamers hadden aan de achterkant van het huis een kleine smalle keuken. De buitenste kamers hadden via de zijkant van het huis in de keuken hun ingang en de middelste kamer aan de achterkant van het huis. Achter het huis lag een grote rechthoekige waterkelder die bestemd was voor alle bewoners. De grote kamers hadden ieder een eigen voorraadkelder die toegankelijk was vanuit de keuken. De middelste kamer was niet van een dergelijke kelder voorzien.Vondstmateriaal dat met zekerheid aan de bewoners is te koppelen, is weinig gevonden. Binnen de contouren van het huis zijn diverse metaalvondsten gedaan, waaronder een heel aantal munten, maar de meeste behoren tot fase 3. Achter het huis is een afvalplek met de scherven van een serie borden van boerendelfts gevonden. De borden dateren uit het einde van de 18de eeuw, maar zijn vermoedelijk in de loop van de 19de eeuw weggegooid. Het is niet zeker of ze het afval van bewoners van het Armenhuis zijn, of nog bij fase 3 behoren. De borden behoren tot het goedkope Delfse assortiment.
West-Friese Archeologische Rapporten 42