Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied lange tijd onder invloed van de zee heeft gestaan. In rustiger perioden kon veenvorming plaatsvinden. Periodiek was het gebied geschikt voor bewoning, waarbij terpen opgeworpen werden om de bewoners tegen het zeewater te beschermen. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren vanaf de IJzertijd.Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit een kleipakket op veen. Onder het veen wordt in het noordelijke deel van het plangebied oude blauwe zeeklei aangetroffen. In het zuidelijke deel is het veenpakket aanmerkelijk dikker. Er zijn tijdens het veldonderzoek in 22 boringen archeologische indicatoren waargenomen in de vorm van aardewerk, verbrand bot, verbrande leem, puinresten, bot en sintels. In 10 boringen (6, 71, 91, 94, 97, 98, 135, 137, 138 en 170) zijn antropogene lagen (terplaag) waargenomen. De aanvullende boringen hebben geresulteerd in tien archeologische vindplaatsen.De dichtheid van het op basis van de provinciale richtlijnen uitgevoerde boorgrid in het gehele plangebied is zodanig, dat een kleine kans bestaat dat er plaatselijk niet gelokaliseerde (kleine) bewoningslocaties (afgegraven huisplaatsen, terpzolen, kleine vlaknederzettingen) kunnen bevinden. Dit is inherent aan deze vorm van onderzoek. Voor opsporing van dergelijke eventueel aanwezige, relatief kleine vindplaatsen is een dichter boorgrid noodzakelijk. Hoewel op basis van de resultaten van het onderhavige onderzoek geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van nog niet ontdekte vindplaatsen zijn aangetroffen dient bij de uitvoering van graafwerkzaamheden hier rekening gehouden te worden met toevalsvondsten.
Inventariserend Veldonderzoek