Aan de oostzijde van Dronrijp bevindt zich het uitbreidingsgbied Fugellan. De gemeente Menaldumadeel is van plan om de vaart aan de oostzijde van de nieuwbouwwijk te verbreden tot een grote waterpartij. In de zomer van 2001 hebben enkele amateurarcheologen op het braakliggende terrein grote hoeveelheden aardewerkscherven verzameld. De aard en de hoeveelheid van het verzamelde vondstmateriaal was zodanig, dat het vermoeden rees dat op dit terrein de restanten van een tot nog toe onbekende terp liggen.Nadat de vindplaats bij de gemeente en de Provinciaal Archeoloog van Friesland was gemeld, is besloten om een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) uit te voeren. Dit onderzoek is uitgevoerd van 1 t/m 3 oktober 2001. Uit de resultaten van het AAO bleek dat hier inderdaad de restanten van een terp aanwezig waren, uit de inheems Romeinse Tijd. Aangezien de terprestanten door de aanleg van de vaart verloren zouden gaan, is besloten om de terp door middel van een Definitief Onderzoek (DO) te onderzoeken. Deze vond plaats van 21 oktober t/m 6 november 2002. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door Archaeological Research & Consultancy (ARC bv). In dit rapport worden de resultaten van zowel het AAO als het DO gepresenteerd.ConclusieUit de landschapsgenese van Westergo kan worden opgemaakt dat de kwelder rond de onderzoekssite vanaf ca. 500 v. Chr. (Midden IJzertijd) een goed woon-werk gebied was voor de mens. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn echter geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van mensen in deze periode. De oudste vondsten stammen uit de periode 200 v. Chr. – 50 n. Chr. Omdat er geen grondsporen uit deze periode zijn aangetroffen, blijft het onduidelijk waaruit de menselijk aanwezigheid op deze plaats bestond. Er lijkt sprake te zijn van ophoging van het gebied, om het geschikt te maken voor bewoning. Mogelijk zijn de bewoningssporen behorende bij deze periode door latere bewoningsactiviteiten verstoord.In de daarop volgende periode vindt uitbreiding plaats van de terp. De kern van de bewoning zal in deze periode nabij de cluster van waterputten en kuilen in werkput 4 gezocht moet worden. De aard en de hoeveelheid van het vondstmateriaal is zodanig dat aan een periode van intensieve bewoning gedacht moet worden. Tijdens het onderzoek zijn geen sporen van huizen of bijgebouwen aangetroffen. Aangenomen wordt dat deze zich op het hogere, niet meer aanwezige terpdeel, bevonden. Verder zijn in deze periode veel sloten en greppels gegraven.De overweldigende hoeveelheid aardewerk op deze vindplaats is onverklaarbaar. Er vanuit gaande dat niet de hele terp is opgegraven en dat slechts een selectie van het aanwezige materiaal is meegenomen, moet er op zijn minst 600 kilo aardewerk aanwezig zijn geweest. Vergeleken met andere terpen uit deze periode is dit veel. Er zijn geen aanwijzingen dat het aardewerk ter plaatse is geproduceerd. Mogelijk bevonden de ovens voor aardwerkproductie zich op een hoger, niet meer aanwezig niveau. Het is jammer dat het binnen het onderzoekskader niet mogelijk bleek om het aardewerk gedetailleerd uit te werken. Dit had kunnen leiden tot een betere chronologie van het aardewerk en ook tot een betere datering van de bewoningsactiviteiten op dit terrein.Uit het faunamateriaal blijkt dat de nadruk lag op veeteelt. Er werden voornamelijk runderen en in geringere mate schapen/geiten en varkens gehouden. Deze dieren werden voornamelijk voor de slacht gehouden.Het metaalonderzoek heeft voorwerpen opgeleverd van brons, tin, lood en ijzer.
Date: 2001