Van 31 augustus tot 24 september 1999 werd een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) verricht op een terrein in Lomm (gemeente Arcen en Velden), hier aangeduid als Liveldweg. Het terrein heeft de status van wettelijk beschermd archeologisch monument.Het AAO had tot doel het verkrijgen van meer informatie over aard, ouderdom, omvang en fysieke kwaliteit (gaafheid en conservering) van de aanwezige archeologische resten in het beschermde monument.Het AAO werd uitgevoerd in opdracht van projectorganisatie Maaswerken, een samenwerkingsverband van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de provincie Limburg en het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.Het proefonderzoek werd verricht in het kader van het project Behoud en Onderzoek in het Maasdal, in het kader van De Maaswerken en de aanleg van de Rijksweg 73-Zuid. In dit geval ging het om de archeologische begeleiding van de planvorming en de uitvoering van het project Zandmaas/Maasroute. De Zandmaas/Maasroute, van Maastricht tot Hedel (222 km), heeft als doelstelling: bescherming tegen hoogwater (Zandmaas), verbetering van de vaarweg (Maasroute) en beperkte natuurontwikkeling.De uitvoering van het AAO is gebaseerd op een onderzoeksontwerp van het door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) ingestelde Projectteam Archeologie Maaswerken & Rijksweg 73-Zuid (PTA).21 Het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) heeft het AAO uitgevoerd onder begeleiding van het PTA.De vindplaats strekt zich uit over twee locaties in een S-bocht van de Haagbeek, die hier in de Maas uitmondt. De ruime meanderbochten in de beekloop omsluiten hier twee min of meer plateauvormige terreingedeelten met elk een breedte van zo'n 20 m.De archeologische sporen en structuren bevinden zich steeds direct onder de bouwvoor. Dit duidt erop dat de beekdalopvulling al was gevormd voordat de menselijke activiteiten plaatsvonden. In het beekdal heeft geen erosie en/of sedimentatie plaatsgevonden sinds het menselijk gebruik van het terrein.De veronderstelling dat de eerder op het oostelijke gedeelte van de vindplaats aangetroffen structurele resten afkomstig zijn van een watermolen kan op basis van de resultaten van het AAO worden gehandhaafd. De ligging aan de rand van het terrein langs de beek doet een functionele relatie met het water vermoeden. De typering van dit gebouw als een watermolen is aannemelijk.Het bakstenen gebouw op het westelijke deel van de vindplaats is vermoedelijk te typeren als een woonhuis. Het vormenspectrum van het aangetroffen aardewerk (kannen, (kook)potten en voorraadvaten) is gebruikelijk voor een bewoond gebouw in de Middeleeuwen. Verder bevindt zich in dit gebouw een waterput. Naast het gebouw is een ovale structuur aangetroffen waarvan de functie niet zeker is. Mogelijk gaat het om een tredmolen of een broodoven.Tenslotte zijn er sporen van een baksteenoven gevonden. Dit biedt kansen voor vervolgonderzoek op het gebied van pyrotechnische processen.De veronderstelde watermolen en het woonhuis zijn waarschijnlijk in de 14e eeuw gebouwd. Aangezien er ook 13e-eeuws en mogelijk ouder aardewerk is aangetroffen, hebben er op of nabij het terrein kennelijk al eerder menselijke activiteiten plaatsgevonden. Het is niet aannemelijk dat de bouw van het complex samenhangt met het klooster Barbara's Weerd, dat pas in de 15e eeuw werd gesticht. Ook de veronderstelling dat de watermolen in de 16e eeuw door Maarten Schenck van Nijdeggen is verwoest is door het archeologisch onderzoek niet bevestigd. Het complex lijkt een eeuw ouder te zijn en een eeuw eerder te zijn verlaten dan tot dusver op grond van mogelijke historische correlaties werd verondersteld.Wat de gaafheid en conservering van de vindplaats betreft heeft het fysisch-geografisch onderzoek uitgewezen dat beide terreinen slechts in geringe mate onderhevig zijn geweest aan natuurlijke erosie. De sporen bevinden zich direct onder de bouwvoor. Dit duidt erop dat er sprake is van aantasting door landbouwactiviteiten, maar dat deze beperkt is gebleven. De grootste schade is toegebracht tijdens de graafwerkzaamheden aan de bakstenen gebouwen.De conservering en de kwaliteit van het aardewerk is goed. Slechts een paar scherven zijn aan erosie onderhevig geweest. De kans op aanwezigheid van ecofacten is daarentegen gering. Mogelijk bevinden zich in de waterput (S 38) in put 2 nog organische resten op een grotere diepte dan 2,50 m onder het maaiveld, d.w.z. onder het niveau van de grondwaterspiegel.