Laagland Archeologie heeft in juni 2023 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Kerkstraat - Van Harenstraat - Lindenoord te Wolvega. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de herinrichting van het gebied.Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd.Het plangebied ligt op een relatief lage stuwwal. De bovenste circa 2 m bestaat vermoedelijk uit dekzand, waarin (eveneens vermoedelijk) een veldpodzolbodem is gevormd. Tussen circa 1500 voor Chr. – 1000 na Chr. was het terrein vermoedelijk met veen bedekt. Van dat veenpakket zijn geen resten meer te verwachten. Op het nu aanwezige dekzand is waarschijnlijk een tuindek of zijn stadsophogingen aanwezig. Wolvega wordt in oude bronnen genoemd in 1218. Pas vanaf 1850 is het plaatsje aanmerkelijk in omvang toegenomen. In het deel aan weerszijden van de Van Harenstraat zijn de oudste resten te verwachten: op oude kaarten vanaf 1718 is voornamelijk daar bebouwing geconcentreerd. Op basis van oude kaarten zijn in het uiterste noordoostelijke deel mogelijk resten van een pastoriewoning te verwachten onder een huidige parkeerplaats. Aan de zuidkant van de Van Harenstraat ligt huis Lindenoord, dat in ieder geval is te herleiden tot 1728. Rondom het huis lag een lusttuin. Het oorspronkelijke huis was vermoedelijk ergens in de huidige tuin gesitueerd. Het latere gebouw (vanaf 1733) stond op de huidige locatie en had tot circa 1880 een inmiddels verdwenen oostvleugel.Met name aan weerszijden van de Van Harenstraat zijn resten uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd te verwachten. Dit betreft resten van de oude kern van Wolvega. Resten uit die periode zijn ook elders in het plangebied te verwachten en dan met name in het noordelijke deel. In het zuidelijke deel zijn specifiek resten uit de Nieuwe Tijd te verwachten; deze hangen samen met huis Lindenoord. Op basis van de landschappelijke situatie kan een middelhoge verwachting worden aangehouden voor resten uit de periode Neolithicum tot ruwweg de Midden-Bronstijd en een lage verwachting voor de periode Midden-Bronstijd tot en met Vroege Middeleeuwen.Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een dik ophoogpakket en/of verstoord pakket. In het zuidelijke plangebied is sprake van een zeer diepe en recente verstoring. Voor dit zuidelijke deel wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.In het resterende plangebied is het niet goed mogelijk onderscheid te maken tussen oude en recente bodemverstoringen. In enkele boringen op te verstoren locaties is een podzolprofiel aangetroffen. In rondomliggende boringen is waarschijnlijk sprake van een slechts geringe verstoring van het onderliggende dekzand. Hier kunnen nog archeologische resten (vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd) worden verwacht. In de ophooglagen/verstoorde pakket kunnen resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd niet uitgesloten worden. We adviseren daarom vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Als alternatief kan gekeken worden naar een archeologische begeleiding. We adviseren dringend dit vervolgonderzoek te laten plaatsvinden voordat de ondergrondse bebouwing is verwijderd.Dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Weststellingwerf. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door M. F. Honshorst (steunpunt Monumentenzorg Friesland). Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).