15106311 OVE.WRL.ARC.RAP Eindrapport archeologisch onderzoek Vlakberging LdL, NVO Homoet te Homoet

DOI

Gespecificeerde archeologische verwachtingOp basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de perioden vanaf het Laat-Neolithicum, vanwege de ligging binnen de oeverwal die gevormd is tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Homoet-Kamp. Deze meandergordel/stroomgordel was actief van circa 2487 tot 1525 voor Chr. (Laat-Neolithicum t/m Midden-Bronstijd). Het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé werd daardoor een geschikte locatie voor bewoning. Dat het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé geschikt bleef als bewoningslocatie blijkt uit de ligging binnen het meest zuidelijke deel van een AMK-terrein met een hoge archeologische waarde, waar vondsten zijn gedaan uit de Late-IJzertijd en/of Romeinse tijd, de Vroege- en de Late-Middeleeuwen. Het overige deel van het westelijk gelegen tracé heeft een lage verwachting, vanwege de continue ligging in een relatief laaggelegen komgebied. Voor het oostelijk gelegen tracé is de verwachting alleen middelhoog voor de periode IJzertijd, vanwege de ligging binnen een crevasse die ontstaan is vanuit de meandergordel/stroomgordel van Santacker-Driel die verder ten oosten ligt. Deze meandergordel/stroomgordel was actief vanaf circa 826 tot 272 voor Chr. Er zijn geen aanwijzingen dat in het plangebied militaire structuren zijn aangelegd (bijvoorbeeld verdedigingselementen in de vorm van een schuttersputje of een loopgraaf) tijdens de Tweede Wereldoorlog. Resultaten inventariserend veldonderzoekUit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de aangetroffen bodemopbouw, en daarmee de paleogeografische ontwikkelingen van het plangebied, goed overeen komt met wat werd verwacht op basis van het bureauonderzoek. In het centrale en westelijke deel van het westelijk gelegen tracé komen alleen komafzettingen voor. Plaatselijk komen terrasresten van vermoedelijk het Laagterras voor binnen de boordiepte van 220 cm -mv. In het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé vindt dan ook een overgang plaats van kom- naar oeverwalafzettingen die gesedimenteerd zijn tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Homoet-Kamp. Ook de komafzettingen die gesedimenteerd zijn vóór de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Homoet-Kamp, duiken in oostelijke richting dieper weg. Beddingafzettingen behorend tot de meandergordel/stroomgordel van Homoet-Kamp zijn niet aangetroffen. Het aangetroffen fragment in boring 56 en de oppervlaktevondsten dateren vooralsnog uit de perioden vanaf de IJzertijd t/m de Late-Middeleeuwen. De locatie van de vondsten liggen tevens in de directe nabijheid/aangrenzend dan wel binnen het AMK-terrein 3.928, dat aangeduid is als een oude woongrond waarbij tijdens de bodemkartering van 1946 oppervlaktevondsten zijn gedaan uit de Late-IJzertijd en/of Romeinse tijd, de Vroege- en de Late-Middeleeuwen. De dateringen van het tijdens dit onderzoek aangetroffen materiaal komt daarmee goed overeen. Naast het vondstmateriaal zijn er ook in de boringen 56 t/m 60 in het opgeboorde materiaal tussen circa 50 en 100 cm -mv groengeel ge-kleurde vlekken waargenomen, wat duidt op fosfaat. Fosfaatvlekken duiden op een intensievere vorm van het houden van vee, vaak kenmerkend voor de perioden vanaf de Romeinse tijd (oude akkerlaag/bemestingslaag). Op basis van de locatie van het aangetroffen vondstmateriaal en de waargenomen fosfaatvlekken bevindt de vindplaats zich in het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé, daar waar het tracé het AMK-terrein 3.928 doorsnijdt. Het westelijke en centrale deel van het westelijk gelegen tracé heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd.In het gehele oostelijk gelegen tracé komen crevasseafzettingen voor tot een diepte van circa 130 cm -mv. Deze afzettingen zullen zijn gesedimenteerd ergens tijdens de actieve fase van de meandergor-del/stroomgordel van Santacker-Driel. Er is geen duidelijk patroon aanwezig in zowel verticale als laterale zin ten aanzien van de textuur. Juist dit meer chaotische beeld is kenmerkend voor crevasseafzettingen. Omdat binnen het gehele oostelijk gelegen tracé crevasseafzettingen voorkomen heb-ben deze meer de vorm van een waaier. De meest zandige crevasseafzettingen komen wel voor in het westelijke deel, wat aangeeft dat ter plaatse ergens een crevassegeul loopt. Onder de crevasseafzettingen komen oudere komafzettingen voor. Eveneens komen plaatselijk terrasresten van vermoedelijk het Laagterras voor binnen de boordiepte van 220 cm -mv. In de boringen gezet binnen het oostelijk gelegen tracé als aan het maaiveld zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. ConclusieOp basis van de geleverde onderzoeksinspanning en de daarbij aangetroffen archeologische indicatoren wordt geconcludeerd dat er sprake is van een archeologische vindplaats in het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé, daar waar het tracé het AMK-terrein 3.928 doorsnijdt. Ten aanzien van het benodigde vervolgonderzoek dient ook de attentiezone rondom dit AMK-terrein te worden meegenomen. Wat het type vondstcomplex is, is op basis van alleen de resultaten van het booronderzoek moeilijk in te schatten. Wel dient gemeld te worden dat het meest hooggelegen terreindeel binnen het AMK-terrein ten noorden van onderhavig tracé ligt (zie figuur 14). Dit terreindeel heeft de hoogste verwachting op het aantreffen van nederzettingsrestanten. Onderhavig plangebied kan juist mogelijk off-site resten of afvaldumps bevatten, zeker daar waar in het verleden greppels zijn aangelegd.  Door de voorgenomen ingreep (realiseren van een natuurvriendelijke oever met een ontgravingsdiepte van circa 1,5 m -mv) zal binnen het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé dat het AMK-terrein en de omliggende attentiezone doorsnijdt, de mogelijk aanwezige archeologische vindplaats verstoord worden. De archeologische laag kan al direct onder de huidige bouwvoor worden verwacht, in de top van de oeverwalafzettingen die gesedimenteerd zijn tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Homoet/Kamp. De te verwachten archeologische vindplaats zal bij de graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een natuurvriendelijke oever worden aangetast dan wel worden verwijderd over een maximale breedte van maximaal 10 meter. AdviesOp grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé dat het AMK-terrein en de omliggende attentiezone doorsnijdt, een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Dit deel van het westelijk gelegen tracé heeft een lengte van circa 250 meter (zie figuur 19). Ten aanzien van de realisatie van een natuurvriendelijke oever is er geen perspectief voor in situ behoud. Vanuit praktische overwegingen wordt geadviseerd het vervolgonderzoek te laten plaatsvinden door middel van een archeologische begeleiding (conform protocol Opgraven) van de graafwerkzaamheden. De vorm van het plangebied leent zich niet goed voor een proefsleuvenonderzoek en hierdoor kunnen mogelijk al graafwerkzaamheden worden uitgevoerd waardoor de aanleg van de natuurvriendelijke oever niet meer conform het inrichtingsplan kan worden aangelegd. De draagkracht van teruggestorte grond zal aanzienlijk minder zijn ten opzichte van de natuurlijke bodemopbouw, waardoor het gewenste talud van de natuurvriendelijke oever deels kan gaan verzakken. Daarnaast kan met de aanleg van enkele proefsleuven verdeeld over het gehele nader te onderzoeken deel van het tracé (in de regel 10% van het totaaloppervlak) de archeologische vindplaats worden gemist. Proefsleuvenonderzoek leent zich juist voor vlakelementen als onderzoekslocatie.Voor de archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat voor aan-vang van de werkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Overbetuwe.Voor het overige deel van het westelijk gelegen tracé en het gehele oostelijk gelegen tracé wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Overbetuwe (beoordeling archeologisch rapport door de heer drs. L. Smole, bestuursadviseur Erfgoed & Archeologie gemeente Arnhem, d.d. 6 juni 2016). Het advies voor een vervolgonderzoek, binnen het oostelijke deel van het westelijk gelegen tracé, dat het AMK-terrein en de omliggende attentiezone doorsnijdt, wordt onderschreven. Omdat de vindplaats nog niet is begrensd dienen de werkzaamheden te beginnen binnen het monument om vervolgens naar buiten toe te werken om de begrenzing van de vindplaats vast te stellen. Uitgangspunt is dat de gehele vindplaats, voor zover gelegen binnen het plangebied, wordt onderzocht.

Date Accepted: 2016-11-02

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xg8-3txk
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xg8-3txk
Provenance
Creator E.M. ten Broeke
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor E.M. Broeke, ten; Econsultancy
Publication Year 2016
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact E.M. Broeke, ten (Econsultancy)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; text/xml
Size 55978529; 13364; 13251; 1103; 4614
Version 1.0
Discipline Humanities