Op basis van de landschappelijke ontwikkeling, bekende archeologische waarden en de historische achtergrond kan voor het plangebied Waaloever (deel II) de volgende gespecificeerde archeologische verwachting worden opgesteld:- Gedurende het Laat Paleolithicum t/m de Bronstijd lag het plangebied in een rivierengebied; binnen dit landschap vormden hoger gelegen delen van het landschap, zoals donken, gunstige plekken voor bewoning. Er zijn geen aanwijzingen dat zich ter hoogte van het plangebied daadwerkelijk sprake was van dergelijke landschappelijke (voorkeurs)eenheden. Indien aanwezig zijn deze later waarschijnlijk geërodeerd door de latere afzettingen van de Waal. Voor vindplaatsen uit het Laat Paleolithicum t/m de Bronstijd geldt derhalve een lage archeologische verwachting. - Bewoning in de IJzertijd t/m Late Middeleeuwen vond plaats langs de rand van stroomgordels. Vindplaatsen uit deze periode kunnen zich in (de top van) de oeverafzettingen direct onder het maaiveld bevinden. Voor vindplaatsen (huisplaatsen) vanaf de IJzertijd t/m Late Middeleeuwen geldt derhalve een hoge archeologische verwachting.De vindplaatsen uit deze periode betreffen vooral (verhoogde) huisplaatsen. Deze kernmerken zich door ophogingslagen en/of een archeologische laag met archeologische indicatoren, zoals aardewerk, (verbrand) huttenleem, fosfaat, vuursteen, houtskool, natuursteen, (verbrand) bot, hout en (mogelijk) een grondsporenniveau. Ook kunnen off-site structuren (sloten, greppels, verkavelingspatronen) aanwezig zijn.- Op basis van het historisch kaartmateriaal worden geen vindplaatsen uit de Nieuwe tijd verwacht. Derhalve geldt voor vindplaatsen uit de periode Nieuwe tijd een lage verwachting.Zoals op basis van het bureauonderzoek reeds verwacht werd, bestaat de opbouw van de bodem in het plangebied uit oeverafzettingen (op geulafzettingen) op komafzettingen. Voor de oeverafzettingen gold een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode IJzertijd t/m Late Middeleeuwen. Verwacht werden (verhoogde) huisplaatsen met een ophoog- en/of archeologische laag met indicatoren. Tijdens het verkennend booronderzoek zijn intacte, kalkrijke oeverafzettingen aangetroffen. Er zijn geen ophooglagen, archeologische lagen en/of resten in deze afzettingen aangetroffen. Op basis hiervan worden geen nederzettingsterreinen (groter dan circa 1.000 m2) verwacht. Kleinere nederzettingsterreinen en/of nederzettingsterreinen zonder vondstlaag kunnen in theorie nog wel aanwezig zijn. Verder kan de aanwezigheid van lokale archeologische resten, zoals graven, greppels, rituele deposities kan niet worden uitgesloten. Deze kunnen met (het gehanteerde) booronderzoek niet worden aangetoond.