In oktober en november 2021 heeft Antea Group een opgraving – variant archeologische begeleiding – uitgevoerd in debuurt van de Koningsstraat, de A50 en de N322 in Ewijk, gemeente Beuningen. De aanleidingvoor het onderzoek is de aanleg van een drinkwaterleiding (DN400) middels open ontgraving enHDD-boringen.In dit kader heeft Antea Group voorafgaand in 2021 een bureauonderzoek en gecombineerdbooronderzoek (verkennende en karterende boringen) uitgevoerd.1 Tijdens het gecombineerdebooronderzoek zijn diverse vindplaatsen aangetroffen. Op basis hiervan werd geadviseerd omeen planaanpassing te doen en de vindplaatsen in situ te bewaren. Voor de delen van hetleidingtracé zonder vindplaatsen, werd vrijgave geadviseerd.De opdrachtgever heeft het advies vertaald naar een aangepast ontwerp, waarbij de zone terplaatse van boringen 70-73 (met een vindplaats) is ontzien door middel van een diepe HDDboring.Deze zone heeft dan ook geen deel uitgemaakt van de ingrepen.Het advies is in de vorm van een basisrapport van het booronderzoek voorgelegd aan debevoegde overheid, gemeente Beuningen en beoordeeld door haar adviseur, mevr. E. Mietes. Nadeze beoordeling is een selectiebesluit opgesteld, waarbij de keuze tot het in situ veiligstellen vande vindplaatsen, door middel HDD-boringen, is overgenomen. Voor het gebied waar tijdens hetbooronderzoek geen indicatoren zijn aangetroffen, maar wel vegetatielagen of laklagen in hetkomkleigebied, is het advies voor vrijgave niet overgenomen. Het gemeentelijk selectiebesluitwas om ook in die zones archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren.2 In totaal zijn 4 van de 5aangewezen zones in onderhavig onderzoek nader onderzocht (zie afbeelding 1 voor eenweergave van de verschillende zones).ConclusieVanuit het vooronderzoek was de verwachting dat binnen het plangebied archeologische restenvanaf het neolithicum aangetroffen kunnen worden. Het argument was dat de locatie in dieperiode geschikt was voor bewoning. De bewoning zou zich met name voor hebben gedaan op derelatief hoger gelegen oever(wal)zones, op de Winssense stroomgordel en langs crevasses.Tijdens het booronderzoek is de aanwezigheid van intacte oeverzones en crevasseafzettingenbevestigd. Daarnaast zijn komkleiafzettingen met daarin plaatselijk gerijptevegetatiehorizonten/laklagen (potentiële archeologische niveaus) aangetoond. Op locatie 1(boringen 01-30) werden bovendien grofzandige pleistocene beddingafzettingen van de Formatievan Kreftenheye aangetroffen, die plaatselijk waren afgedekt met een oeverwalachtige humeuzedeklaag (Laag van Wijchen). In eerdere onderzoek in de omgeving van het plangebied isaangetoond dat de laag van Wijchen bewoningssporen kan bevatten uit het neolithicum.Op basis van de archeologische begeleiding zijn geen vindplaatsen met duidelijkebewonings/nederzettingsresten aangetroffen. De sporen/vindplaatsen die zijn aangetroffenbestaan voornamelijk uit greppels en verder is één paalkuil gevonden (duiden op off-sitegebruik/inrichting van het gebied). De sporen lagen in de top van de laaggelegenkomkleiafzettingen die vermoedelijk te nat waren voor bewoning. De aangetroffen greppels meteen datering in de bronstijd-ijzertijd en de middeleeuwen-nieuwe tijd zijn zeer waarschijnlijkgebruikt om het gebied te kunnen ontwateren (off-site gebruik van het gebied).In de komkleiafzettingen zijn vegetatiehorizonten/laklagen aangetroffen (locaties 1 t/m 4). Hierinzijn echter geen archeologische sporen aangetroffen.Mogelijk waren deze loopvlakken te laaggelegen en te nat of zijn deze op korte termijn weeroverstroomd (deze zijn afgedekt door jongere komkleiafzettingen).In het noordelijke deel van het plangebied (locaties 3 en 4) zijn oeverwalafzettingen aangetroffenmet plaatselijk afdekkende goed gerijpte vegetatiehorizonten/laklagen. Er zijn geen sporen in detop van de oever(wal)afzettingen en in de vegetatiehorizonten/laklagen gevonden. De relatiefgezien hogere ligging van deze oever(wal)zones en de goede rijping van devegetatiehorizonten/laklagen wijst erop dat bewoning mogelijk moet zijn geweest. Archeologischresten vanaf het neolithicum kunnen daarom in de omgeving van het plangebied nog wel wordenverwacht.De uit het booronderzoek mogelijk aangetroffen laag van Wijchen, bestaande uit een niet-stevigelaag van sterk zandige lichtgrijsbruine klei met onverteerde plantenresten, boven derivierbeddingafzettingen is tijdens de begeleiding niet aangetroffen of als zodoende herkend. Delaag van Wijchen bestaat veelal uit een stugge klei. Waarschijnlijk is de tijdens het booronderzoekaangetroffen zandige laag onderdeel van een latere fase van de rivierterrasafzettingen. Het isniet met zekerheid te zeggen of dit niveau daadwerkelijk tot het Laagpakket van Wijchen behoortof dat het hier gaat om een ander fenomeen. Het kan ook gaan om een vegetatielaag die vrijwelgelijktijdig met de Laag van Wijchen is ontstaan en alleen zeer plaatselijk voorkomt.In de top van de laat-pleistocene rivier-terrasafzettingen zijn ook geen dateerbare vondstengedaan of sporen aangetroffen, het is daarmee niet mogelijk een uitspraak te doen of demogelijke Laag van Wijchen op deze locatie een loopvlak is geweest of niet. Op basis vanvindplaatsen in de omgeving van de planlocatie is bewoning in de Laag van Wijchen vanaf hetneolithicum aangetoond. Het kan op basis van dit onderzoek dan ook niet worden uitgesloten datin de omgeving van het plangebied (daar waar de Laag van Wijchen aanwezig is) nogarcheologische resten aanwezig zijn.In relatie tot AMK-terreinen 15340 (werkput 5 en 6), 15339 (werkput 9), 15343 (werkput 10) zijnin de betreffende werkputten geen aantoonbare nederzettingsresten aangetroffen. De sporen indeze werkputten kunnen op basis van datering niet aan de AMK-terrein worden verbonden. Devondst van de greppel in werkput 3 met een datering in de bronstijd-ijzertijd maakt wel duidelijkdat in de omgeving van de AMK-terreinen in die periode bewoning is geweest.AdviesMet de archeologische begeleiding heeft de opdrachtgever gekozen voor en behoud ex situ vande aanwezige archeologische resten en een behoud in situ van de gebiedsdelen die niet geraaktwerden tijdens de herontwikkeling. De geplande ontwikkeling kan dan ook doorgang vindenzonder verder archeologisch onderzoek.Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdensgraafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaakkleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen wordenopgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding teworden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed:telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kanook.