ADC ArcheoProjecten heeft een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in plangebied Parkweg 49-67 in Maarssen, gemeente Stichtse Vecht. Het onderzoek was noodzakelijk in verband met de geplande nieuwbouw van diverse woningen met souterrain in het zuidelijke deel van het plangebied. Uitvoering van deze nieuwbouwplannen en het daarmee gepaard gaande grondverzet vormde een ernstige bedreiging voor in de bodem aanwezige archeologische vindplaatsen. Eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek in het noordelijke deel van het plangebied heeft een behoudenswaardige vindplaats aan het licht gebracht, bestaande uit een nederzettingsterrein uit de 11e eeuw. Het thans uitgevoerde proefsleuvenonderzoek had als voornaamste doel om vast te stellen in hoeverre de behoudenswaardige vindplaats doorliep in zuidelijke richting en wat de aard van deze vindplaats was. Daartoe zijn twee proefsleuven in het plangebied aangelegd.In de twee proefsleuven zijn sporen aangetroffen in de vorm van paalkuilen, kuilen, greppels en palenrijen van houten paaltjes. De sporen wijzen op een nederzettingsterrein op de westelijke oeverwal langs de Vecht. Op basis van het verzamelde vondstmateriaal kan deze vindplaats in de 11e tot en met 13e eeuw na Chr. Worden gedateerd. Omdat in de relatief smalle sleuven het overzicht ontbreekt, is het vooralsnog niet mogelijk om in de paalkuilen en kuilen duidelijke structuren te herkennen. Op basis van de sporen en vondsten mogen deze wel in het plangebied worden verwacht. Wat opvalt aan de vondstverspreiding is dat op de oeverwal en in de grondsporen weinig vondstmateriaal is aangetroffen. Vrijwel al het (nederzettings)afval is in de voormalige bedding en oeverzone van de Vecht gedumpt. Hieronder bevinden zich ook meerdere brokken tufsteen die wellicht afkomstig zijn van de vroegste kerk of Slot Maarssen, beide op niet al te grote afstand van het plangebied. Eén greppel, die vanaf de flank van de oeverwal tot in de voormalige bedding van de rivier is gegraven, diende mogelijk als afwatering van de oeverwal.Precies waar de greppel eindigt in de bedding begint een rij houten palen die haaks op de rivierloop ligt en nog ca. 5,2 m verder de rivierbedding in is aangelegd. Haaks op deze rij ligt in de voormalige Vechtbedding een tweede palenrij evenwijdig aan de rivierloop. De palenrijen maken onderdeel uit van een houten constructie in de oever/bedding van de Vecht. Hierbij zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan een steiger. Onder de metaalvondsten bevinden zich ook verschillende objecten die samenhangen met de ligging van de vindplaats aan het water. Zo zijn er drie sintels gevonden die als scheepssintel kunnen worden geïnterpreteerd. Ook is er een kram gevonden die gebruikt moet zijn om iets vast te zetten en een loden prop waar een spijker doorheen is geslagen die gebruikt moet zijn om iets af te dichten. De drie sintels, kram en loden prop zijn mogelijk allemaal aan scheepvaart/timmerwerk te relateren. Een andere interpretatie voor de palenrijen zou kunnen zijn dat deze zijn aangelegd ten behoeve van de demping van de rivieroever voor landwinning/grondverbetering.Onder de metaalvondsten bevinden zich nog meer bijzondere objecten zoals een schijffibula van een koperlegering en email met kruismotief en een koperen riembeslag met daarop de afbeelding van een leeuw. De schijffibula is de oudste middeleeuwse vondst van het onderzoek en dateert uit de 10e of 11e eeuw. Het metaal laat verder een gevarieerd beeld zien van voorwerpen die samenhangen met scheepvaart en mogelijk timmerwerk, visvangst, kleding en accessoires.Werkput 2 ligt ongeveer 39 m ten zuiden van de proefsleuf van RAAP. Op basis van de aangetroffen sporen, de geringe onderlinge afstand en de datering van het vondstmateriaal lijkt het te gaan om één en dezelfde vindplaats uit de 11e tot en met 13e eeuw. Het aardewerk in het zuidelijke deel dateert vooral uit de 12e en 13e eeuw en lijkt daarmee iets jonger te zijn dan het aardewerk in het noordelijke deel.