Aanleiding voor de hier beschreven archeologische begeleiding, protocol opgraven zijn de bouwplannen van bouwbedrijf Plas voor het perceel op de hoek van Damsterdiep 46 en Nieuweweg 45a te Groningen.Omdat deze plannen met bodemverstorende ingrepen gepaard gaan en gezien de omstandigheden waaronder zij moeten plaatsvinden, was een onderzoek voorafgaand hieraan niet mogelijk en is door debevoegde overheid gekozen voor de archeologische begeleiding van de werkzaamheden. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform de Erfgoedwet. Bouwbedrijf Plas heeft MUG Ingenieursbureau b.v., afdelingArcheologie, opdracht gegeven de begeleiding uit te voeren.Het onderzoek is uitgevoerd conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 4.0, en de richtlijnen uit het Programma van Eisen.Uit de archeologische begeleiding blijkt dat voor de bouw van het inmiddels gesloopte pand de grond tot grote diepte is geroerd om poeren aan te brengen. Waarschijnlijk is alleen een smalle noord-zuid gerichtestrook tussen de poeren nog intact. Hierin zijn natuurlijke kleiafzettingen en resten, van een keldervloer van moderne bakstenen die in geel zand liggen gevonden. Over de bakstenen ligt een dunne laag beton.De kleiafzettingen behoren naar alle waarschijnlijk tot de basis van de grachtvulling van een oude vestinggracht. De loop van deze tevens bij het onderzoek aan zowel het Damsterdiep als aan de Oostersingel aangetroffen gracht is gereconstrueerd. Het gehele huidige onderzoeksgebied ligt zeer waarschijnlijk binnen deze gracht. Na het verwijderen van de funderingsbalk en het gemetselde deel vande poeren was het vlak binnen het onderzoeksgebied al op de voor de nieuwbouw benodigde diepte en was geen verder grondwerk noodzakelijk. De betonblokken die onder de gemetselde poeren liggen zijnblijven zitten en het palenplan voor de nieuwbouw zal worden aangepast. Met de gemeentelijk archeoloog is geconcludeerd dat de ontgraving voor de nieuwbouw binnen de al ontgraven grond voor de funderingsbalken zal plaatsvinden en dat de grond door het plaatsen van de poeren zodanig is geroerd dat ook op diepere niveaus de kans op het aantreffen van intacte bodemlagen zeer klein is. Er is daarop besloten de archeologische begeleiding af te breken.