ADC ArcheoProjecten heeft in juli, augustus en september 2013, ten behoeve van wijkvernieuwingsplannen voor de woonwijk Patrimonium, een bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In het kader van een grote renovatie van de wijk worden alle 158 woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Nadere details over deze nieuwbouw zijn nog niet bekend, maar er mag worden aangenomen dat tijdens de nieuwbouw dieper zal worden gegraven dan de bouwvoor. De consequentie van de voorgenomen ingreep kan zijn dat eventuele aanwezige waardevolle archeologische resten in de ondergrond mogelijk worden aangetast.Op basis van het bureauonderzoek werd verwacht dat in het plangebied Patrimonium archeologische resten kunnen worden aangetroffen vanaf vermoedelijk de Late Bronstijd. De aanwezigheid van oudere archeologische resten kon niet worden uitgesloten.De bodemopbouw in het plangebied is niet bekend, maar op basis van oude kaarten, waarop het gebied deel uitmaakt van een akkercomplex (‘De Enk’), moet rekening worden gehouden met een plaggendek. Zowel ten noorden als ten westen van het plangebied is tijdens proefsleufonderzoeken deze bodemopbouw vastgesteld, waarbij in de top van de C-horizont nederzettingssporen werden aangetroffen uit de IJzertijd – Vroege Middeleeuwen. Tijdens het onderzoek dat plaatsvond aan weerszijden van de Churchillweg bleek de bodem wel behoorlijk verstoord door onder andere bebouwing, maar bleken niet veel bodemverstoringen dieper dan het plaggendek te zijn waargenomen.Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit kwam naarvoren dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit grofklastische smeltwaterafzettingen (Laagpakket van Schaarsbergen binnen de Formatie van Drenthe). Hierop ligt een gemiddeld 115 cm dik ophogingspakket bestaande uit zwak tot matig humeus zand, waarvan het bovenste deel hoogstwaarschijnlijk gerelateerd kan worden aan de aanleg van de woonwijk in de jaren ‘20. De zwak humeuze, lichter gekleurde laag, die in boringen 1, 2, 3, 5, 7, 9, 11 t/m 15 en 19 is te onderscheiden, betreft mogelijk een restant van het oorspronkelijk aanwezige plaggendek.Binnen het ophogingspakket is uiteenlopend vondstmateriaal aangetroffen. Het gaat hierbij voornamelijk om bouwpuin. Op basis van het uitgevoerde verkennende booronderzoek kan geen uitspraak worden gedaan over een eventuele relatie met de eerder genoemde curtis.Tijdens het booronderzoek zijn, ondanks grondbewerking door de mens, aanwijzingen gebleken voor het feit dat het potentieel archeologisch niveau grotendeels intact is gebleven. Dit blijkt hoofdzakelijk uit de aanwezigheid van een restant van het oorspronkelijke plaggendek verspreid over het plangebied. Plaatselijk echter zal deze laag zijn opgenomen in het (sub)recente ophogingspakket.Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek wordt geadviseerd het plangebied nader te onderzoeken. Op nabijgelegen terreinen is gekozen voor een karterend booronderzoek, met als doel het opsporen van archeologische resten. In het onderhavige plangebied is deze methode, op grond van de dikte van de ophoging in combinatie met de aanwezigheid van zeer droge en consistente bodemlagen, geen werkbare optie. Bovendien heeft een dergelijk booronderzoek als nadeel dat de aard, omvang en gaafheid van een vindplaats niet vastgesteld kunnen worden. Daarom wordt een gefaseerde aanleg van proefsleuven aanbevolen en deze bij voldoende resultaat uit te breiden.Het proefsleuvenonderzoek heeft als doel de bodemopbouw beter in het kaart te brengen en de aan-/afwezigheid van archeologische resten in de top van de smeltwaterafzettingen vast te stellen.De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE). Hierbij dient rekening te worden gehouden dat het plangebied zich in een OCE-verdacht gebied bevindt.
Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek