SamenvattingTransect heeft in mei 2014 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Afschuttingsweg 7 in Rouveen (gemeente Staphorst). De aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een nieuwe jongveestal c.q. werktuigenberging van circa 825 m2, met daaronder een mestkelder. Voorafgaand aan de bouw wordt de bestaande werktuigenberging ter plaatse gesloopt.• Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een middelhoge verwachting heeft op archeologische waarden uit de periode Laat-Paleolithicum – Bronstijd (35.000-800 voor Chr.). Deze verwachting is gebaseerd op de mogelijke aanwezigheid van een dekzandkop in het plangebied. Op hoger gelegen dekzandkopjes en dekzandruggen kunnen nederzettingsresten worden verwacht. • Na de Bronstijd was het plangebied waarschijnlijk te nat voor bewoning en was het gebied volledig met laagveen overgroeid; alleen op goed ontwaterd en veraard veen zou theoretisch bewoning hebben kunnen plaatsvinden. Ditzelfde geldt voor de klei die hier later op is afgezet; alleen in het geval van gerijpte kleitrajecten kan er sprake geweest zijn van bewoningsmogelijkheden. Op basis van historisch kaartmateriaal wordt verwacht dat het plangebied voorafgaand aan de eerste bebouwing op het huidige erf onbebouwd is geweest en in de eerste helft van de 19e eeuw in gebruik was als hooiland. Dit wijst op relatief drassige omstandigheden. Op kaartmateriaal uit de 17e eeuw lijkt de huidige Afschuttingsweg als grens gediend te hebben in het veenontginningsgebied. Er was geen sprake van een bebouwingslint. Daarom heeft het plangebied voor de periode IJzertijd – Nieuwe Tijd (800 voor Chr.-heden) een lage archeologische verwachting.• Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat zich in het plangebied een kleidek-op-veen bevindt. Dit pakket ligt op verspoeld pleistoceen zand. Het verspoelde dekzand is afgezet binnen de invloedssfeer van de Vecht. Dit blijkt ook uit de kleiige overgangszone tussen het veen en het verspoelde dekzand.• De archeologische verwachting voor het plangebied is dan ook op basis van het verkennend booronderzoek voor alle perioden laag. In het pleistoceen zand zijn geen bodems aangetroffen, die kunnen wijzen op hoger en droger gelegen kopjes en ruggen. Ook zijn in het veen geen veraarde zones aangetroffen, die een aanwijzing kunnen vormen voor de aanwezigheid van nederzettingsresten. De klei-op-veen laag is alleen in boringen 3 en 4 aangetroffen. Dit betreft alleen de matig slappe onderzijde van de klei-op-veen laag. In de andere boringen is de klei-op-veenlaag waarschijnlijk in de bouwvoor opgenomen. Ook zijn geen archeologische lagen aangeboord, zoals terplagen en nederzettingslagen, die men hier gezien de natte omstandigheden wel zou verwachten als er sprake zou zijn van een bewoningslocatie. In de boringen ontbreekt ook archeologisch vondstmateriaal, zoals brokjes aardewerk. Ook is in de boringen geen houtskool aangetroffen, dat als een indirecte archeologische indicator mag worden gezien.Op basis van het bureau- en booronderzoek wordt geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd.