Op 21 november 2024 is aan de Dwarsryd te Kollum, gemeente Noardeast-Fryslân, een
verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd. De aanleiding voor het onderzoek is
de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein. De exacte locaties en diepten van de
verstoringen zijn nog niet bekend, maar er wordt uitgegaan van een verstoringsdiepte van
meer dan 30 centimeter beneden maaiveld. De totale omvang van de te ontwikkelen
percelen is circa 1,92 hectare.
Voorafgaand aan het veldwerk is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.
Het plangebied maakte oorspronkelijke deel uit van een pleistoceen zandlandschap, maar
werd omstreeks de bronstijd (1500 vC) bedekt met veen, dat vrijwel over het gehele
noordelijke kustgebied uitbreidde. In de ijzertijd (250 vC) begon de zee een sterke invloed
uit te oefenen op het landschap, waarbij grote delen van het veen werden weggeslagen en
het plangebied bedekt raakte met klei. In dit kwelderlandschap ontstonden door de
geleidelijke ophoping van sediment langs de geulen en kreken kwelderruggen, terwijl langs
rivieren zoals de Dwarsryp oeverwallen ontstonden. Deze hogere ruggen waren geschikt
voor bewoning (later op terpen) en vormde een eerste natuurlijke kustbarrière. Rondom het
plangebied zijn enkele van deze oeverwallen gelegen. Op de geomorfologische kaart ligt
het plangebied op een lagere kleivlakte, direct naast een oeverwal. In de middeleeuwen
(1250 nC) werd de invloed van de zee verder getemperd door de aanleg van dijken, waarna
de lagere delen van het landschap in cultuur konden worden gebracht.
In het plangebied kunnen in de diepere ondergrond, in de top van afgedekt
dekzand, resten uit de steentijd aanwezig zijn. De top van het pleistocene zand bevindt zich
ter hoogte van het plangebied tussen 2 en 4 meter onder NAP. De resten uit de steentijd
zullen vooral voorkomen op dekzandtoppen die droog genoeg lagen om de vorming van
podzolbodems mogelijk te maken. Archeologische resten uit de steentijd zullen in
opgeboord dekzand vooral uit houtskoolspikkels of bewerkt vuursteen bestaan. Op basis van
het booronderzoek dat in 2002 en 2004 rondom het plangebied is uitgevoerd kunnen
boven het dekzand restanten veen en een pakket klei aangetroffen worden, waarin
archeologische sporen en vondsten uit de periode late middeleeuwen-nieuwe tijd gevonden
kunnen worden. Indien de naastgelegen oeverwal nog in het plangebied doorloopt, kunnen
hier terplagen van een huisterp aangetroffen worden. Historisch kaartmateriaal geeft aan dat
in ieder geval in de eerste helft van de negentiende eeuw (en mogelijk eerder) een klein erf
aanwezig was in het zuidelijke deel van het plangebied. De archeologische waarden kunnen
hier (plaatselijk) verstoord zijn door agrarische werkzaamheden en door afgravingen. In het
plangebied lijkt alleen in het uiterste oostelijke deel een rioolleiding te liggen.
Tijdens het veldwerk zijn twaalf boringen uitgevoerd, hetgeen neerkomt op een
boordichtheid van circa zes boringen per hectare. In het hele plangebied bestaat de de top
van de bodemopbouw uit een bouwvoor met daaronder een verstoorde klei- of zandlaag.
Hieronder varieert de bodemopbouw in het plangebied enigszins. In het midden van het
plangebied is nog een zwak ontwikkelde podzolbodem aanwezig, onder een laag veraard
veen. In het zuidwesten van het plangebied is een pakket veen bewaard gebleven, maar is
geen podzolbodem waargenomen. In het noordwesten (boring 1) is een dik pakket
getijdenafzettingen aangetroffen en is het veen (en eventuele podzolbodem) verspoeld. In het
oosten van het plangebied is de bodem verstoord tot in het schone dekzand. In de boringen
zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.