In december 2009 en januari 2010 is in opdracht van Rijkswaterstaat door Ingenieursbureau Oranjewoud BV een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de vergravingen in de Heesseltsche uiterwaarden in het kader van 'Ruimte voor de Rivier'. Dit archeologisch onderzoek vormt als onderdeel van de Milieueffectrapportage (MER), die dient als hulpmiddel bij de besluitvorming over de te nemen maatregelen.Het plangebied maakt in fysisch geografisch opzicht deel uit van het oostelijke rivierengebied, en ligt in de uiterwaarden van de Waal. Net ten oosten van het plangebied ligt Heerewaarden, waar de Maas dicht langs de Waal stroomt. In het verleden stonden hier de Maas en de Waal met elkaar in verbinding.Ten noorden van het plangebied komen enkele oude stroomgordels voor. Deze waren circa 5000 tot 2000 jaar geleden actief. Dit zijn de Heesselt, Ochten, Oevershof en Varik stroomgordels. De afzettingen hiervan liggen binnendijks enkele meters onder maaiveld. Tussen deze stroomgordels liggen kommen met een enkele meters dik kleipakket. Het onderzoek laat verder zien dat de Waal omstreeks 1600 na Chr. vlak langs de Waal bandijk voerde bij Heesselt. In de daaropvolgende eeuwen heeft de Waal zich hier verlegd in zuidwestelijke richting waardoor de huidige positie is verkregen. De verwachting is dat de Waal hier oudere stroomgordels geheel of grotendeels heeft geërodeerd.In het plangebied zelf zijn in het (nabije) verleden weinig archeologische vondsten gedaan. Hieronder valt een 16e eeuws scheepswrak dat is aangetroffen in een zandwinput in de oosthoek van het plangebied. Verder zijn hier in de jaren zestig bij het baggeren prehistorische dierenbeenderen en een groot aantal Romeinse munten verzameld. Er zijn geen aanwijzingen voor een voormalige nederzetting in het plangebied, maar de munten kunnen verband houden met de ligging van een Romeins fort op de (huidige) zuidoever van de Waal. De archeologische resten kunnen heel goed mee zijn gevoerd door de rivier en dus van bovenstroomse gebieden afkomstig zijn. Verder is van belang een restant van een Romeins grafveld net buiten het plangebied, aan de noordzijde van de Waaldijk in de westhoek. Voorts zijn diverse vondsten gedaan bij baggerwerkzaamheden in de Waal en in zandwinputten ten oosten van Heesselt. Deze zijn mogelijk te relateren aan Romeinse en Middeleeuwse (militaire) nederzettingen en nabijgelegen forten die gebouwd zijn tijdens de Tachtigjarige Oorlog zoals de forten Sint Andries en De Voorn. Historische bronnen geven aan dat in de Heesseltsche uiterwaarden tijdens de Tachtigjarige Oorlog legereenheden waren gepositioneerd en ook aarden schansen zijn gebouwd. In de recentere geschiedenis zijn de steenfabriek in de uiterwaard ten zuiden van Heesselt, en het spoorlijntje over de zomerkade van belang. Deze zijn beide eind twintigste eeuw afgebroken. De Waaldijk is als verdedigingslinie gebruikt door Duitse legereenheden in de Tweede Wereldoorlog. De uiterwaarden zijn vooral extensief in gebruik geweest als weidegrond voor vee en daarnaast voor zand- en kleiwinning.Afgezien van de zand- en kleiputten zijn bodemverstoringen vooral te verwachten op en rond het terrein van de voormalige steenfabriek en langs de zomerkade.Op basis van de fysisch geografische gegevens en bekende archeologische waarden wordt de kans klein geacht dat er intacte nederzettingen voorkomen in het plangebied.Mochten er archeologische waarden voor zijn gekomen dan zijn deze waarschijnlijk sterk aangetast door fluviatiele erosie en de klei- en zandwinningen in het gebied. Het vervolgens in het kader van dit onderzoek uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft als doel de (lage) archeologische verwachting, zoals deze in het bureauonderzoek is opgesteld, te toetsen. Het veldonderzoek bestond uit in totaal 61 verkennende boringen.Het booronderzoek concentreerde zich op de ca. 800 m brede strook uiterwaard langs de oever van de Waal, waar bodemverstorende maatregelen zijn gepland. Tevens zijn de hierop aansluitende zones in de westhoek (nabij binnendijkse vindplaats) en de oosthoek nabij de zandwinputten) van het plangebied onderzocht.Het veldonderzoek geeft aan dat er over het hele plangebied een pakket kleiige uiterwaardafzettingen voorkomt met een variabele dikte (ca. 1 tot 4 m), boven de grofzandige beddingafzettingen van de Waal. Enkele oude strangen (nevengeulen) liggen in de uiterwaard, ongeveer evenwijdig aan de loop van de Waal. De geulopvullingen zijn ca. 2 tot 3 m dik. Langs de oever van de Waal ligt een smalle (recente) oeverwal. De boringen wijzen er verder op dat in ieder geval in de onderzochte zone de Waal oudere stroomgordels heeft weggeërodeerd. Er zijn verder geen archeologische indicatoren aangetroffen behalve enkele baksteenresten.De conclusie is dat er in het plangebied geen (verspoelde) vindplaatsen zijn aangetoond noch zijn er toevalsvondsten gedaan zoals scheepswrakken of verspoelde archeologische resten. Ook zijn er geen oude stroomgordelresten aangetroffen. Hiermee wordt de lage archeologische verwachting bevestigd. Desalniettemin kunnen binnen het plangebied nog (belangwekkende) archeologische resten worden aangetroffen. Het gaat dan om de volgende categorieën:1. verspoeld vondstmateriaal van vindplaatsen die op inmiddels door de Waalgeërodeerde, oudere stroomgordels gesitueerd zijn (geweest);2. verspoeld vondstmateriaal dat samenhangt met de aanwezigheid van een Romeinsfort ten noorden van Rossum (locatie Het Klooster);3. scheepswrakken, afvaldepots en rituele deposities in oude strangen4. (hoogstwaarschijnlijk) verspoelde resten die samenhangen met de Tachtigjarige oorlog.Bovenstaande resten laten zich vrijwel onmogelijk middels een inventariserend veldonderzoek te traceren. Een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een karterend inventariserend veldonderzoek wordt dan ook niet zinvol geacht. Daarnaast gaat het hierbij - indien aanwezig en verstoord bij de geplande werkzaamheden - in drie gevallen om verspoeld en dus contextloos materiaal, waaraan een lage informatiewaarde kan worden toegeschreven. Het opsporen, documenteren en bergen van vondsten die eventueel bij de graafwerkzaamheden aan het licht zouden komen door middel van een archeologische begeleiding van de werkzaamheden is om die reden eveneens weinig zinvol. Een uitzondering hierop wordt gevormd door het vondstmateriaal dat samenhangt met het Romeinse fort bij Rossum. Hoewel de vondsten niet meer in situ liggen, kunnen deze vondsten toch meer bijdragen aan de kennis en beeldvorming van deze Romeinse legerplaats en het Romeinse leger in het algemeen, dan dat verspoelde vondsten van 'normale' (rurale) vindplaatsen dat doen voor de kennis en beeldvorming van deze laatste categorie vindplaatsen. Het vondstmateriaal uit militaire context zal immers deels bestaan uit relatief goed geconserveerde, aansprekende en grote (en dus eenvoudiger te traceren) stukken metaalwaar (wapens, paardentuig, maar mogelijk ook gewone gebruiksvoorwerpen).