Voorafgaand aan de bouw van woningen in de Utrechtse Dichterswijk is door archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht in opdracht van de firma Plegt-Vos Infra en Milieu een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Hierbij is een prehistorische restgeul in kaart gebracht.
Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek zijn een bureauonderzoek, een verkennend- en een karterend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij was de aanwezigheid en de mogelijke loop van een restgeul vastgesteld. Deze geul werd in de Romeinse tijd gedateerd. De twee belangrijkste vragen die door middel van het proefsleuvenonderzoek beantwoord moesten worden, waren hoe de restgeul exact dateerde en of er menselijke activiteiten in de nabije omgeving hebben plaatsgevonden. Om deze vragen te beantwoorden zijn twee proefsleuven over de oude waterloop gegraven. Zo kon de precieze loop vastgesteld worden en kon ook een dwarsprofiel worden aangelegd. Hierbij werden uit de vulling van de restgeul twee handgevormde aardewerkfragmenten verzameld. Bovendien werden verschillende vullingen van de geul bemonsterd voor archeobotanisch- en 14C-onderzoek.
De vraag over de ouderdom van de restgeul is beantwoord door middel van het 14C-onderzoek. Hieruit bleek dat de geul al tussen 802 en 545 voor Chr. stilstaand water bevatte. Ook bleek dat er veen gevormd is tussen 393 en 206 voor Chr. Hiermee is dus vastgesteld dat de restgeul in de late bronstijd tot midden/late ijzertijd begon te verlanden. Dit is daarmee veel ouder dan uit het vooronderzoek werd vermoed. Het geulrelict moet echter wel als laagte tot in de middeleeuwen zichtbaar zijn geweest in het landschap.
Dat mensen in de nabije omgeving van de restgeul actief zijn geweest, wordt bevestigd door het archeobotanisch onderzoek. De aanwezigheid van graan in een pollenmonster is een aanwijzing dat er in de directe omgeving van de restgeul akkerbouw plaatsvond of dat er graan werd gedorst. De aanwezigheid van mestschimmels en diverse planten die zich vooral vestigen op plekken die veel betreden worden duiden erop dat ook mogelijk sprake is geweest van het houden van vee. Mogelijk was de restgeul een drinkplek voor koeien. Uit de restgeulvulling is ook een aantal fragmenten handgevormd aardewerk verzameld. Zodoende heeft het archeologisch onderzoek samen met de resultaten van het archeobotanische onderzoek vastgesteld dat in of in de buurt van het plangebied in de prehistorie is gewoond. Gezien de aanwezigheid van akkerbouw, moet deze bewoning op min of meer permanente basis hebben plaatsgevonden. Waar deze bewoning zich precies bevond, kon niet worden vastgesteld.
