Gespecificeerde archeologische verwachtingOp basis van de verzamelde aardwetenschappelijke gegevens wordt verwacht dat de noordelijke en centrale delen van het plangebied/tracé binnen met (gordel)dekzand bedekte daluitspoelingswaaiers liggen, als overgangsgebied tussen de ten oosten gelegen Stuwwal van Ede-Wageningen en de ten westen gelegen dekzandvlakte van de Gelderse Vallei. Het zuidelijke deel van het plangebied/tracé ligt op het westelijke uiteinde/de westelijke flank van deze stuwwal. Door zijn gradiëntsituatie had het plangebied/tracé in principe al een gunstige ligging voor Jagers-verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen). Als woon- en verblijfplaats kozen de prehistorische bewoners namelijk vaak voor flanken van hoger liggende terreingedeelten in het landschap, bij voorkeur in de buurt van water. Ook voor landbouwers had het plangebied een gunstige ligging. Er was voldoende areaal aan goed ontwaterde gronden aanwezig voor landbouw en de te verwachten moderpodzolgronden (holtpodzolgronden, wordt ook wel aangeduid als een bruine bosgronden), binnen de met dekzand bedekte daluitspoelingswaaiers/flank van de stuwwal, hebben een grote natuurlijke bodemvruchtbaarheid. Nog altijd speelde de aanwezigheid van water een grote rol in de keuze voor een bewoningslocatie, maar men ging ook gebruik maken van waterputten om in de waterbehoefte te voorzien. In de Middeleeuwen verandert het bewoningspatroon. Bewoning concentreert zich in dorpen en bewoningsclusters. Rondom deze dorpen ligt het landbouwareaal dat zorgt voor de voedselvoorziening van de inwoners. In deze periode is een hoge ligging van het gebied niet meer bepalend voor het bewoningspatroon. De laatmiddeleeuwse nederzetting Wageningen ontwikkelde zich in westelijke richting en groeide in het huidige, lager gelegen gebied uit tot stad. Het plangebied/tracé doorsnijdt een gebied waar in het verleden oude landbouwgronden hebben gelegen, ten noorden en noordoosten van de historische stadskern van Wageningen. Hier is een (dik) plaggendek is opgebracht vanaf in ieder geval het begin van de 19e eeuw en waarschijnlijk al eerder. Mogelijk dat delen van het plangebied/tracé binnen de begrenzing van agrarische percelen hebben gelegen. Historisch kaartmateriaal laat wel zien dat in ieder geval het zuidelijke deel van het plangebied/tracé in de tweede helft van de 16e eeuw al in gebruik was als zandweg, als voorloper van de Churchillweg. In de 19e eeuw waren grote delen van het plangebied/tracé in ieder geval al in gebruik als (zand)weg, waar naar verwachting geen plaggendek is opgebracht. Met name vanaf de eerste helft van de 20e eeuw werd er veel gebouwd langs het plangebied/tracé. Het plangebied/tracé zal zelf waarschijnlijk onderhavig zijn geweest aan meerdere wegvernieuwingen/wegreconstructies, waarbij waarschijnlijk ook diverse infrastructurele werken zijn uitgevoerd (denk aan aanleg van nutsvoorzieningen, kabels en leidingen). Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft het plangebied binnen de Noordoever-Rijn linie gelegen die door het Duitse leger was aangelegd, als verlenging van de Westwall om een eventuele vijand, opnieuw komend vanuit het zuiden, op te kunnen vangen. Er kunnen dan ook (delen van) loopgraven en schuttersputjes binnen het plangebied/tracé worden verwacht. Na de oorlog werden dergelijke stellingen veelal deels opgevuld met achtergelaten oorlogsmateriaal, dat gezien werd als afvalresten. Reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken in de directe omgeving dan wel grenzend aan het plangebied/tracé, hebben geresulteerd in het aantreffen van sporen en resten van een nederzet-tingscomplex uit de periode IJzertijd/Romeinse tijd en de Middeleeuwen, naast resten van vuur-steenbewerking en aardewerk daterend uit het Neolithicum en/of de Bronstijd. Het laat zien dat het gordeldekzandgebied als de flanken van het stuwwallengebied van Wageningen vanaf in ieder geval het Neolithicum gezien werden als gunstige (tijdelijke) bewoningslocaties.Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt voor het gehele plangebied/tracé de kans hoog geacht op het voorkomen van archeologische resten uit alle archeologische perioden vanaf het (Laat)¬Paleolithicum. Waar (nog) sprake is van een plaggendek worden archeologische resten verwacht in het (dikke) plaggendek (Aa-horizont) en in de top van de met dekzand afgedekte sneeuw-smeltwaterafzettingen/hellingsafspoelingen dan wel gestuwde afzettingen (top van de afgedekte podzolbodem (meest waarschijnlijk een holtpodzolbodem/bruine bosgrond) of restant hiervan). Waar géén sprake is van een plaggendek zullen archeologische resten, indien aanwezig, aan het maaiveld en in of direct onder de bouwvoor (eerste 30 cm) voorkomen; in de top van de met dekzand afgedekte sneeuwsmeltwaterafzettingen/hellingsafspoelingen dan wel gestuwde afzettingen. Uit de Tweede Wereldoorlog kunnen resten van militaria (afvalkuilen, persoonlijke uitrusting van soldaten e.d.) direct aan het maaiveld worden verwacht. Militaire structuren, in de vorm van bijvoorbeeld verbindingsloopgraven en schuttersputjes, kunnen tot op grotere diepte zijn aangelegd.Conclusie en adviesHet bureauonderzoek toont aan dat er zich in het plangebied/tracé mogelijk archeologische waarden kunnen bevinden. Er geldt vooralsnog een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten daterend vanaf het (Laat-)Paleolithicum, gezien de landschappelijke ligging en de reeds aangetroffen archeologische waarden in de directe omgeving dan wel grenzend aan het plangebied/tracé. Wel is de verwachting dat binnen de betreffende wegtracés al diverse bodemverstorende ingrepen zijn uitgevoerd. Daarom wordt geadviseerd om (in eerste instantie) een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen. Omdat het plangebied/tracé de vorm van een lijnelement heeft, worden de boringen in één boorraai gezet over de hartlijn van het tracé, en met een afstand van 40 meter tussen de boringen. Door middel van de verkennende boringen wordt inzicht verkregen in de toestand van het bodemprofiel (mate van intactheid dan wel moderne verstoring van de oorspronkelijke bodemopbouw). Tevens dient gekeken te worden naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen, die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Door middel van het verkennend booronderzoek dient te worden vastgesteld of er binnen (delen van) plangebied/tracé nog archeologische resten in situ te verwachten zijn.Afhankelijk van de resultaten van het verkennend booronderzoek bestaat de mogelijkheid dat er, daar waar sprake is van een (deels) intact oorspronkelijk bodemprofiel (niet of in slechts beperkte mate verstoord), nog een archeologisch vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd.Bovenstaand betreft een advies, opgesteld door Econsultancy. Dit advies dient ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeenten Wageningen). Na beoordeling wordt door de bevoegde overheid een besluit genomen.
Date Accepted: 22-04-2021
Date Accepted: 2021-04-22