Gespecificeerde archeologische verwachtingIn februari 2017 is door Rubicon Erfgoed voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied/tracé een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de perioden Bronstijd - Late-Middeleeuwen, op basis van de ligging van het plangebied binnen de stroomgordel van Santacker-Driel en de naastgelegen oeverwal. Deze rivierloop was tussen de Late Bronstijd en Midden-IJzertijd actief, waarna deze is verland. Het plangebied/tracé werd daardoor een geschikte locatie voor bewoning. Uit de bekende archeologische informatie in en rond het plangebied blijkt dat sprake is van een rijke omgeving wat betreft archeologische vindplaatsen, zeker voor de IJzertijd/Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Vooral de nabijgelegen vondst van Merovingische graven en verspreid gelegen oudere sporen maakt, in combinatie met de bekende en verwachte bodemkundige gesteldheid, dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft.Resultaten inventariserend veldonderzoekUit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat het zuidwestelijke en centraal-westelijke deel van het plangebied/tracé op de oeverwal naast en het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied binnen de stroomgordel van Santacker-Driel ligt. In de top van de oeverwal-/kronkelwaardafzettingen is sprake van een kalkhoudende ooivaaggrond die binnen het merendeel van het plangebied/tracé afgezien van de huidige bouw intact is. Alleen in het uiterst zuidwestelijke deel van het plangebied/tracé, binnen de voormalige speeltuin, lijken iets dieper doorlopende recente verstoringen te hebben plaatsgevonden, alhoewel een intact restant van de zwak ontwikkelde Bw-horizont nog wel aanwezig lijkt te zijn. Buiten de zone van de stroomgordel komen onder de oeverwalafzettingen oudere komafzettingen voor, met in de top een vegetatiehorizont/laklaag. In het centraal-westelijke deel van het plangebied komt tussen 2 en 3 m -mv een relatief hoger gelegen Pleistoceen terrasrestant voor, afgedekt met een Wijchen Laag, waarbij in de top tevens een vegetatiehorizont/laklaag aanwezig is. Binnen de hoger gelegen terrasresten zullen in het Vroeg-Holoceen gunstigere condities hebben bestaan voor (tijdelijke) bewoning (Jagers-Verzamelaars). De top van het hoger gelegen terrasrest bevindt zich echter wel buiten de geplande bodemingreep in dit deel van het plangebied (tot 30 cm -mv voor het fietspad en tot 150 cm -mv voor de nieuwe sloten).In twee boringen is in de bovengrond/top van de oeverwalafzettingen archeologisch vondstmateriaal aangetroffen, in de vorm van enkele fragmenten handgevormd en met potgruis gemagerd aardewerk, meest waarschijnlijk daterend uit de Midden-/Late-IJzertijd. De locatie van de vondsten liggen tevens in de directe nabijheid van vindplaats 12, aangewezen door RAAP in 2005 tijdens het grootschalig verkennend booronderzoek. Een tweetal oppervlaktevondsten betreffen een fragment ruwwandig aardewerk met potgruismagering en chamotte (Romeinse tijd) en een fragment grijsbakkend aarde-werk (14e/15e eeuw, einde Late-Middeleeuwen/begin Nieuwe tijd). Bij elkaar genomen vormden deze vondsten en waarneming duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het centraal-westelijke tot centraal-noordelijke deel van het plangebied. De hoge archeologische verwachting wordt hiermee bevestigd. ConclusieOp basis van de geleverde onderzoeksinspanning en de daarbij aangetroffen archeologische indicatoren wordt geconcludeerd dat er sprake is van een archeologische vindplaats in het centraal-westelijke tot centraal-noordelijke deel van het plangebied/tracé (zie figuur 5). Wat het type vondstcomplex is, is op basis van alleen de resultaten van het booronderzoek moeilijk in te schatten. Vooralsnog wordt dit algemeen beschouwd als het type nederzetting of niet opgehoogde huisplaats, onbepaald.Door de voorgenomen ingreep (binnen het noord-zuid gerichte deel van het plangebied/tracé het realiseren van een fietspad, geflankeerd door hekwerk en bermsloten een ontgravingsdiepte van circa 1,5 m -mv) zal de mogelijk aanwezige archeologische vindplaats verstoord worden. De archeologische laag kan al direct onder de huidige bouwvoor worden verwacht, in de top van de oeverwal-/stroomgordelafzettingen die gesedimenteerd zijn tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Santacker-Driel. De te verwachten archeologische vindplaats zal bij de graaf-werkzaamheden worden verstoord. AdviesOp grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen het centraal-westelijke tot centraal-noordelijke deel van het plangebied/tracé (zie figuur 5) een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Dit deel van het plangebied/tracé heeft een lengte van circa 100 meter. Ten aanzien van de realisatie van een fietspad, geflankeerd door hekwerk en bermsloten, is er geen perspectief voor in situ behoud. Geadviseerd wordt in het vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Archeologisch onderzoek dient plaats te vinden op basis van een door de gemeente Overbetuwe goedgekeurd PvE.Op basis van de resultaten van het proefsleuven kan bepaald worden of het overige deel van het plangebied/tracé definitief kan worden vrijgegeven.Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Overbetuwe en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling archeologisch rapport door de heer drs. J. Habraken, regioarcheoloog regio Arnhem e.o., d.d. 8 juni 2017). Bovenstaand advies wordt niet onderschreven. In principe zal een proefsleuvenonderzoek moeten worden uitgevoerd voor het gehele plangebied. Het proefsleuvenonderzoek zal moeten worden gestart ter plaatse van de zone zoals aangegeven op figuur 5. Mocht de vindplaats middels dit initiële proefsleuvenonderzoek niet kunnen worden begrensd, dan dienen er tevens proefsleuven te worden aangelegd in het overige deel van het plangebied. Daarnaast zal een gerichte smalle sleuf moeten worden aangelegd om de Aamse Zeeg te onderzoeken in het centrale deel van het noord-zuid gerichte tracé. Indien er gravend OCE-onderzoek benodigd is voorafgaand aan het archeologisch onderzoek, dient dit archeologisch begeleid te worden. Wanneer het initiële proefsleuvenonderzoek en de smalle sleuf geen vindplaats oplevert, kan het gehele plangebied worden vrijgegeven.
Date Accepted: 2017-06-08