In opdracht van BGT Wilnisse Zuwe B.V. heeft RAAP in april 2021 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied Buitengebied-West (ter hoogte van Bovendijk 22) te Wilnis in de gemeente De Ronde Venen. Het onderzoek vond plaats in het kader van een omgevingsvergunningsaanvraag. De plannen bestaan uit het opbrengen van grond op de betreffende agrarische percelen en het verleggen van een weg. Het maaiveld zal ter plaatse van de percelen met maximaal 80 cm worden verhoogd. Ter plaatse van de landbouwweg zal met maximaal 110 cm worden opgehoogd. Voorafgaand aan de ophoging zal de aanwezige toplaag in het plangebied tot circa 30 cm worden vergraven. Het plangebied heeft een grootte van circa 39,5 ha. Naar verwachting wordt in totaal 400.000 m3 ‘ingeklonken grond’ opgebracht om het eindresultaat te realiseren in verband met zettingen in de ondergrond. Dit verkennend booronderzoek komt voort uit een door RAAP uitgevoerd bureauonderzoek, waarin een gespecificeerde archeologische verwachting is opgesteld en mogelijke zettingen door de voorziene ophoging uiteen zijn gezet (Peeters, 2021).Resultaten verkennend booronderzoek Op basis van de 50 uitgevoerde boringen in 4 boorraaien met een maximale onderlinge boorafstand van 20 m blijkt dat het krekenlandschap in het plangebied goeddeels intact is en op geringe diepte onder het maaiveld, direct onder de bouwvoor, aanwezig is. De ligging van de aangetroffen kreken komt in het algemeen goed overeen met de ligging die op basis van het AHN werd verwacht. Op een maximale afstand van 45 m van de kreekgeulen zijn in 13 van de uitgevoerde boringen relatief dunne lagen, relatief stevige kreekoeverafzettingen aanwezig met een middelhoge archeologische verwachting voor het neolithicum (vanaf 15-35 cm –mv). In 7 van de 13 boringen zijn zulke lagen binnen de voorgenomen maximale ontgravingsdiepte van 30 cm –mv aanwezig. Daarnaast zijn op/naast de geulen hoger liggende kwelderafzettingen aanwezig, die l ithologisch lastig van kreekoeverafzettingen blijken te onderscheiden. Ontgravingen tot 30 cm-mv vormen hiermee een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische sporen of resten. Tijdens het booronderzoek zijn ook lager liggende, dikkere pakketten kwelderafzettingen aangeboord, die vaker zijn overstro omd en waarvoor een lagere archeologische verwachting bestaat. De aangetroffen dieper gelegen wad - en getijdenafzettingen, alsmede de lagen veen in de ondergrond, gaan gepaard met een lage archeologische verwachting. Aan de basis van 29 boringen, die tot maximaal 4 m –mv zijn gezet, zijn laat pleistocene-vroege holocene lagen aanwezig in de vorm van dekzand, verspoeld dekzand en beek(dal)afzettingen. In de meeste boringen is het bodemprofiel van het dekzand niet meer intact en elders vertoont dit niveau verspoelingsafzettingen, waardoor de archeologische verwachting voor het mesolithicum en paleolithicum van middelhoog naar laag kan worden bijgesteld.De exacte zettingseffecten (verticale verplaatsing, horizontale verplaatsing en compressie) op de aangetroffen bodemlagen als gevolg van de voorziene ophoging en of de zettingen van de dunne lagen kreekoeverafzettingen binnen ‘acceptabele marges’ zullen vallen zijn zonder geotechnische zettingsberekeningen niet te bepalen. Naar verwachting zal de zetting voornamelijk door lagen binnen de eerste meters onder het maaiveld worden opgevangen en dan voornamelijk door lagen met een slappere consistentie, waarvoor een lage archeologische verwachting bestaat.Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen en met name de ontgravingen van de toplaag.