In opdracht van Boskalis Nederland B.V. heeft RAAP op 19 oktober 2016 en 8 januari 2017 een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in verband met de verbreding van de provinciale weg N236 (Gooilandseweg) in de gemeente Weesp. Het onderzoeksgebied is onderzocht door middel van twee proefsleuven. Naar aanleiding van de resultaten in de meest westelijke proefsleuf is een archeologische begeleiding uitgevoerd van de aanleg van het westelijke deel van de sloot in deelgebied oeverwallen Vecht-oost. Deze vond plaats op 7 en 8 juni 2017. Bij het proefsleuvenonderzoek is in grote lijnen de verwachte bodemopbouw aangetroffen, namelijk een opeenvolging van mariene klei op veen op afzettingen van de Vecht. De afzettingen van de Vecht betreffen zandige oever- of crevasse-afzettingen, die zeker geschikt waren voor bewoning en/of gebruik door de mens. Dat geldt ook voor de mariene klei die direct onder de bouwvoor aanwezig is. De veenlaag representeert een periode met natte omstandigheden, waarin bewoningsmogelijkheden beperkt waren. In het plangebied is een greppelsysteem aangetroffen dat zich in ieder geval over het hele oppervlak van WP4 en WP5 uitstrekt. In WP3 is het niet meer waargenomen. Daaruit kan met enige slagen om de arm worden geconcludeerd dat het greppelsysteem alleen ter plaatse van de hogere delen van de oevers (of crevasse) van de Vecht aanwezig was. Op basis van de 14C-datering kan één van de greppels (S10) en daarmee waarschijnlijk het greppelsysteem in de Late (eventueel het einde van de Midden) IJzertijd gedateerd worden. De aangetroff en vindplaats zal bij regulier inventariserend onderzoek door middel van boringen vrijwel zeker niet worden opgespoord. Deze bestaat namelijk uitsluitend uit grondsporen: vondstmateriaal of een cultuur- of akkerlaag ontbreken. In de landschappelijke zone kunnen echter ook vindplaatsen aanwezig zijn die wel worden gekenmerkt door een hoge vondstdichtheid en wél door booronderzoek opgespoord kunnen worden. Voor de oeverafzettingen van de Vecht kan dus een gelijksoortige onderzoekvolgorde worden gevolgd als voor dit plangebied: eerst inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) voor het in kaart brengen van de bodemopbouw, gevolgd door inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (karterend en eventueel waarderende fase). De resultaten van het onderzoek tonen aan dat bij de bestaande planvorming waardevolle archeologische resten verstoord zullen worden. Daarom is direct doorgestart naar een opgraving, variant archeologische begeleiding. De betreffende archeologische resten zijn daarmee binnen de contour van de toekomstige watergang volledig onderzocht. Er gelden zodoende geen restricties ten aanzien van de verdere planvorming.