De natuurlijke ondergrond bestaat naar verwachting uit dekzand, waarin podzolgronden zijn ontwikkeld. In de westelijke randzone van het plangebied is het dekzand plaatselijk verstoven, waardoor sprake kan zijn van een stuifzandpakket. De eventuele podzolbodem in dekzand kan zich hierdoor op grotere diepte bevinden. Bij de ontginning van het gebied in de 14e eeuw (turfwinning) en de bosaanplant in de 19e en 20e eeuw zal het bovenste deel van de bodem zijn verstoord. Waar overstuiving heeft plaatsgevonden is de kans op een intacte podzolbodem het grootste. Ter plaatse van de waterplas in het plangebied zal de oorspronkelijke bodem zijn afgegraven.Op basis van de gegevens uit het bureauonderzoek wordt de kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied klein geacht. Op basis van de ligging in de zone met gordeldekzandwelvingen zonder een natuurlijke waterbron in de directe omgeving is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum tot en met het Mesolithicum. Vanaf het Neolithicum is het plangebied vanwege de ligging binnen of direct naast een hoogveengebied geen aantrekkelijke bewoningslocatie. Vondsten uit het Laat-Neolithicum en de Bronstijd verder naar het westen op de flank van de stuwwal bevestigen dat in de omgeving beter geschikte bewoningslocaties aanwezig waren. Op basis hiervan is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Op basis van historische gegevens en historisch kaartmateriaal is aan het plangebied ook een lage verwachting toegekend voor vindplaatsen uit de Late-Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) en de Nieuwe tijd. Aangezien de kans op een archeologische vindplaats binnen het plangebied klein wordt geacht, vormen de graafwerkzaamheden die nodig zijn voor de realisatie van de natuurbegraafplaats geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief. Op basis hiervan is geen vervolgonderzoek geadviseerd.