Synthegra B.V. heeft in opdracht van bedrijf XXX een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Prinsenpolderstraat 72 te Made. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen realisatie van een woonhuis.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt 467 m2. De toekomstige bodemverstoring bedraagt 107 m2 met een diepte van circa 0,8 meter beneden maaiveld. De bodem zal waarschijnlijk tot ver in het archeologische niveau worden verstoord. Eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen daarbij verloren gaan.
Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld.
Het plangebied ligt op een ontgonnen veenvlakte met mogelijk nog resten van laarpodzolgronden in de ondergrond. Gezien de ouderdom van de te verwachte afzettingen kunnen in het plangebied vindplaatsen aanwezig zijn vanaf het laat-paleolithicum tot en met de Midden-IJzertijd en de Nieuwe tijd. Voor de periode Late IJzertijd tot en met Late Middeleeuwen geldt een lage verwachting omdat het plangebied toen met veen was begroeid. Voor de Nieuwe Tijd heeft het plangebied een hoge verwachting gekregen omdat het plangebied in de historische kern van Made ligt.
Bodemgaafheid: Ten plaatse van de huidig aanwezige bebouwing is het plangebied reeds verstoord tot circa 80 centimeter beneden maaiveld. Verder bestaat de mogelijkheid dat de top van het natuurlijke zand is verstoord, door het omspitten van de bodem na de ontginning van het gebied. Dit kom namelijk vaker voor in Made en omgeving.
Het natuurlijke bodemtype is in het hele plangebied verstoord tot ongeveer 90 cm onder het maaiveld.
Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, en bevinden zich in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolgrond. Aangezien de bodem is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan.
Nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit de grondsporen. De grondsporen uit deze periodes zullen voor een groot deel verstoord zijn. De aangetoonde verstoring reikt tot 80 – 100 centimeter onder het maaiveld en heeft tot diep in de C-horizont het bodemprofiel verstoord. De afwezigheid van dekzand in het plangebied is opvallend te noemen, aangezien hier 75 meter ten zuidoosten wel sprake van was. De top van dit dekzand bevond zicht tussen 1,5 en 1,1 meter +NAP. De top van de vlechtende rivierafzettingen bevond zich tussen 0,4 en 0,0 meter +NAP, wat overeen komt met dit onderzoek (top gemiddeld op 0,3 meter +NAP). Dit betekend dat er waarschijnlijk een pakket dekzand op de vlechtende rivierafzettingen heeft gelegen, maar dat deze is vergraven en opgenomen in het verstoorde pakket wat hier op het pakket vlechtende rivierafzettingen ligt. De conclusie is dan ook dat archeologische resten, met uitzondering van extreem diepe sporen, zijn verstoord met het vergraven van het dekzand. Het enige wat qua sporen nog aan te treffen is zijn de onderkant van diepe sporen als greppels en waterputten. Resten uit de Nieuwe tijd worden niet verwacht binnen het plangebied, omdat het puin wat aangetroffen tot de einddiepte van de verstoring recent is (modern bouwpuin) en het archeologisch relevante gebouw van voor 1744 (Hattinga kaart) had moeten zijn.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Dit komt voornamelijk, doordat de eventueel aanwezig resten binnen het plangebied alleen zullen bestaan uit de onderkant van diep reikende sporen. Dit samen met diepteligging van het archeologisch relevante niveau, waardoor het tijdens de geplande werkzaamheden niet verstoord zal worden.
Bovenstaande vormt een selectieadvies. Enkel bij vrijgave: Met nadruk willen wij de opdrachtgever erop wijzen dat dit advies nog niet betekent dat in deze fase van het vergunningsverleningstraject reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek dienen vooraleerst te worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Drimmelen). Deze neemt een definitief selectiebesluit aangaande de vrijgave van het plangebied voor verdere ontwikkeling zoals omschreven in de vergunningsaanvraag.
Er is getracht een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Synthegra wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, indien tijdens de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht, zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de minister. Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke toevalsvondst bij de gemeente worden gemeld.