In opdracht van de Nederlandse Spoorwegen Railinfrabeheer Managementgroep Betuweroute (NS-RIB MGBR) heeft de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) uitgevoerd in de gemeente Dodewaard. Objecten van onderzoek waren twee vindplaatsen direct ten noorden van rijksweg A15, nabij Opheusden.Het onderzoeksgebied ligt in het gebied dat archeologisch bedreigd wordt door de aanleg van de Betuweroute (zowel door de aanleg van de spoorlijn zelf als door infrastructurele wijzigingen, onder meer de bouw van een viaduct). In opdracht van de NS-RIB MGBR is, voorafgaand aan het AAO, op deze locaties een archeologisch booronderzoek uitgevoerd door de Stichting Regionaal Archeologisch Archiverings Project (RAAP). Daarbij zijn vondsten gedaan die duiden op bewoning in Neolithicum en eventueel Bronstijd.Het doel van het AAO was inzicht te verkrijgen in de datering, de aard en de kwaliteit van de vindplaatsen ten behoeve van de definitieve waardering.Het AAO op vindplaats 17 bestond uit de aanleg van 5 putten, tezamen 84 m2. In totaal is 6,8 m3 van de vondstlaag onderzocht, waarvan 6,4 m3 met de hand is geschaafd en 0,4 m3 nat is gezeefd (maaswijdte van de gebruikte zeef 4 mm). Vindplaats 38 is onderzocht met 7 putten, in totaal 124 m2. Uiteindelijk is 5,75 m3 van de vondstlaag onderzocht, waarvan 0,35 m3 met de hand is geschaafd en 5,4 m3 grond nat is gezeefd (maaswijdte van de gebruikte zeef 4 mm).Verder heeft een booronderzoek plaatsgevonden, waarbij enerzijds globaal de grenzen van de vindplaatsen zijn bepaald en anderzijds de vindplaatsen en hun onmiddellijke omgeving fysisch-geografisch zijn bestudeerd.De belangrijkste conclusies van het proefonderzoek zijn:1. Op vindplaats 17 is op 0,8-0,9 m -mv een vondstlaag van ca. 95 x minimaal 60 m aangetroffen, met een dikte tot 0,1 m. De vondsten en mogelijk antropogene grondsporen behoren, gezien het aardewerk, toe aan een latere fase van de Hilversum-cultuur, dat wil zeggen aan een gevorderde of late fase van de Midden-Bronstijd.2. Op vindplaats 38 is op 0,6-0,9 m een vondstlaag van ca. 140 x 100 m te voorschijn gekomen, met een dikte tot 0,3 m. De meeste vondsten uit deze laag moeten aan een gevorderde of late fase van de Hilversum-cultuur worden toegeschreven. Daarnaast zijn waarschijnlijk ook artefacten uit het Midden-Neolithicum en de Late Bronstijd aangetroffen. Vermeldenswaardig is de ontdekking van twee bronzen artefacten, te weten een complete knopsikkel (waarschijnlijk Midden-Bronstijd) en het fragment van een klinknagel (waarschijnlijk Late Bronstijd). Behalve mobilia zijn op vindplaats 38 antropogene grondsporen te voorschijn gekomen.3. Beide vindplaatsen moeten als nederzettingen uit de Midden-Bronstijd worden beschouwd. Heel misschien zijn het zelfs onderdelen van hetzelfde nederzettingscomplex. Blijkens het fysisch-geografisch onderzoek zijn beide vindplaatsen gelegen op een crevasse. Direct ten westen van vindplaats 17 bevond zich ten tijde van de bewoning een meertje.4. De vindplaatsen 17 en 38 zijn behoudenswaardig.