In opdracht van de gemeente Beuningen heeft RAAP van 15 t/m 19 juli en 13 en 14 augustus 2019 een archeologische opgraving uitgevoerd in het kader van de aanleg van een waterberging aan de Kennedysingel te Winssen, in de gemeente Beuningen. Uit het vooronderzoek bleek dat zich binnen het plangebied drie stratigrafisch gescheiden vindplaatsen bevonden, waarop de bevoegde overheid heeft besloten dat er twee vindplaatsen als behoudenswaardig beschouwd dienden te worden. Omdat het niet mogelijk was om deze vindplaatsen duurzaam in de ondergrond te behouden, is door de bevoegde overheid besloten dat de aanwezige archeologische resten dienen te worden opgegraven. Het voornaamste doel van het onderzoek was het veiligstellen van de wetenschappelijke informatie (behoud ex situ).Uit het onderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit een stapeling van verschillende reeksen met holocene oeverafzettingen waarvan het oudste onderzochte niveau uit de gevorderde bronstijd dateert. In ieder geval twee van deze afzettingsreeksen hangen samen met het ontstaan en ‘uitdoven’ van actieve crevassewaaiers dicht langs de oevers van twee verschillende riviersystemen: De Ressense stroomgordel (met in de top een sporenniveau en vondstlaag uit de vroege/midden ijzertijd) en de Waalstroomgordel (met in de top sporenniveaus en vondstlagen uit de Karolingische en Ottoonse tijd en volle middeleeuwen). Kleibedekking heeft in het laatste geval een conserverende werking gehad op de archeologische resten.Tijdens de opgraving van de waterberging aan de Kennedysingel te Winssen zijn op twee stratigrafisch gescheiden niveaus archeologische resten gevonden. In het noordwesten van het plangebied is een geïsoleerd nederzettingsterrein aangetroffen dat bestaat uit een oost-west georiënteerd vierkant of rechthoekig greppelsysteem met zowel daarbinnen als daarbuiten sporen. Binnen het greppelsysteem zijn een hooimijt, waterput, opslag- en afvalkuilen en paalkuilen aangetroffen. Ook buiten het systeem zijn kuilen, paalkuilen en greppels herkend. Op basis van het vondstmateriaal, bestaande uit gebruiksaardewerk, dierlijk botmateriaal, natuursteen en metalen voorwerpen, wordt de vindplaats gedateerd in de periode Karolingische tijd tot en met de late middeleeuwen A. Op een dieper niveau zijn perifere sporen van een mogelijk nederzettingsterrein aangetroffen die in de vroege- tot midden ijzertijd gedateerd worden. Het betreffen vier kuilen en zeven greppels. De sporen vertonen geen onderlinge samenhang en er zijn geen specifieke functies vastgesteld. Uit de sporen is geen vondstmateriaal afkomstig, waardoor de datering alleen op basis van stratigrafie vastgesteld kon worden.Met deze opgraving is de wetenschappelijke informatie ex situ bewaard, zodat verder archeologisch veldonderzoek niet meer aan de orde is. Er zijn geen belemmeringen meer voor de geplande bodemingrepen.