In maart 2025 is door Antea Group een archeologisch inventariserend veldonderzoek – overig (IVO-O) d.m.v. boringen verkennende fase uitgevoerd in opdracht van Boelens de Gruyter B.V. De aanleiding tot het opstellen van dit IVO zijn de geplande werkzaamheden ter plaatse van de Overschiestraat 182 – 188 in Amsterdam (stadsdeel Nieuw-West). Op de planlocatie worden gebouwen gesloopt en komt een nieuwbouwpand met kelder. De ontgravingsdiepte bedraagt 4 m -mv. De oppervlakte van de bodemingreep bedraagt 7600 m².
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Nieuwe Meer e.o. van de gemeente Amsterdam (vastgesteld 26-06-2013) en Overschiestraat 182 en 188 (vastgesteld 21-12-2023). Er is een archeologische dubbelbestemming van kracht. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een veldonderzoek uit te voeren aan de hand van een archeologisch Programma van Eisen (PvE) en een archeologisch rapport te overleggen indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden vanaf 1,5 meter onder NAP en met een omvang van 500 m² of meer. Dit is niet van toepassing als er uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.
Het inventariserende veldonderzoek – overig d.m.v. boringen, verkennende fase is uitgevoerd door middel van 14 boringen. Van deze 14 boringen zijn 6 boringen inpandig gezet waarvoor door de betonvloer geboord is. De boringen zijn gezet met een edelman 7 cm en in sommige gevallen verlengt met een guts. Dit onderzoek is
uitgevoerd om inzicht te krijgen in de aard van bodemopbouw en mogelijke verstoringen daarvan. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is vervolgens een advies opgesteld over de relatie tussen de geplande werkzaamheden en de mogelijk aanwezig archeologische resten (onderhavig rapport).
De bodemopbouw binnen het plangebied bestaat in de basis uit natuurlijk veen. In enkele gevallen is bovenop het natuurlijke veen veraard veen of een oud maaiveld aanwezig (boring 9). Bovenop het totale veenpakket zijn ophooglagen en omgewerkte lagen, bestaande uit zand.
In boring 6 is een klein fragment majolica aardewerk aangetroffen. Daarnaast is in boring 9 een archeologisch relevante laag waargenomen op een diepte van 3,5 m -mv. Deze laag bestaat uit humeus zand en is geïnterpreteerd als oude bouwvoor. In boring 1 is op 2,0 m -mv. mogelijk een oude bouwvoor waargenomen. Daarnaast is in boringen 1, 4, 11, 13 en 14 baksteen en ander puin waargenomen in (recente) ophooglagen. De bodemopbouw blijkt verstoord te zijn tot op het natuurlijke veen. Mogelijke aanwezige in situ liggende archeologische resten binnen het plangebied zijn bij deze bodemroerende werkzaamheden uit context geraakt en afwezig of, indien wel aanwezig, niet langer in context.
Hoewel in het verkennende booronderzoek is aangetoond dat binnen het plangebied archeologische indicatoren aanwezig zijn, betreft dit enkel een scherfje majolica in boring 6, een oud maaiveld in boring 9 en baksteenresten in combinatie met puin. Zowel de top van het oorspronkelijke veenpakket veen als de zandlagen
zijn verstoord of opgehoogd. Op basis van het uitgevoerde archeologisch booronderzoek adviseert Antea Group als certificaathouder BRL4000 daarom vrijgave van het plangebied voor het aspect archeologie.
Op 15 juli 2025 heeft de gemeente Amsterdam aangegeven het advies niet over te nemen. De gemeente Amsterdam eist een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische opgraving, variant archeologische begeleiding.
