Op de beleidskaart van de gemeente Apeldoorn valt het plangebied vrijwel geheel binnen een zone met (middel-) hoge archeologische verwachting. Op basis van het bureauonderzoek kan deze middelhoge archeologische verwachting worden gehandhaafd. Uit de omgeving van het plangebied zijn vindplaatsen bekend die voornamelijk te dateren zijn in de periode neolithicum-bronstijd en de ijzertijd. Het gaat onder andere om grafheuvels en een urnenveld. Het is daarnaast goed mogelijk dat oudere resten uit de periode laat-paleolithicum-neolithicum en jongere resten uit de periode ijzertijd-nieuwe tijd in het plangebied aanwezig zijn. Duidelijke aanwijzingen hiervoor ontbreken. Op basis van historisch kaartmateriaal en de kadastrale minuut uit 1832 lijkt het plangebied pas vanaf 1970 bebouwd te zijn. Daarvoor was het gebied in gebruik als heidegrond.
Bodemkundige boringen die binnen het plangebied zijn gezet laten zien dat de bodem deels intact is door de aanwezigheid van een B-horizont. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen goed bewaard zijn in de bodem onder de dunne bouwvoor. Ter hoogte van de bestaande bebouwing is het waarschijnlijk dat de bodem tot onder het archeologische niveau is verstoord. Resten kunnen vanaf het maaiveld tot in de C-horizont worden aangetroffen. De top van de C-horizont bevindt zich op ca. 50 cm beneden maaiveld.
Laat-Paleolithicum - Neolithicum
Bewoning in de vorm van tijdelijke kampementen en in het neolithicum (semi-)permanente nederzettingen, vond in deze periodes voornamelijk op de flanken van hogere landschapselementen, zoals dekzandruggen plaats. Vindplaatsen uit deze periode zijn daarom vooral op verhogingen in het landschap in de nabijheid van water te verwachten. Het plangebied is gelegen in een dergelijke gradiëntzone. De lagere delen, waaronder de beekdalen werden voornamelijk gebruikt als extractiegebied (visserij en jacht). Het archeologisch relevante niveau voor vindplaatsen die verband houden met (tijdelijke) nederzettingen is de top van de pleistocene afzettingen. Deze vindplaatsen zijn te herkennen als vuursteenstrooiïngen en/of haardkuilen en zijn meestal beperkt van omvang (50 – 500 m2), hoewel ook omvangrijkere vindplaatsen kunnen voorkomen, die zijn ontstaan door herhaaldelijke bewoning. Het vondstmateriaal is vaak in meer of mindere mate gefragmenteerd.
Bronstijd – IJzertijd
Vanaf de bronstijd zijn met name op hogere dekzandruggen resten van sedentaire agrarische gemeenschappen te verwachten. Het kan gaan om resten van nederzettingen, zoals huizen, spiekers en waterputten, maar ook om resten van agrarische activiteit of begravingsrituelen. Uit de omgeving zijn diverse grafheuvels en een urnenveld bekend. De omvang van de mogelijk aanwezige archeologisch resten varieert sterk. Nederzettingsterreinen bestaan uit een of meerdere huizen en erven, en kunnen een omvang van meer dan 1000 m2 hebben. Vaak is sprake van een vondstlaag of cultuurlaag.
IJzertijd – nieuwe tijd.
Aanwijzingen in de vorm van archeologische resten, vondsten of vindplaatsen vanaf de ijzertijd zijn in de omgeving van het plangebied niet bekend. Op de historische kaarten uit de 18e en 19e eeuw lag het plangebied in onontgonnen heidegebied. Van oudsher concentreerde de bewoning zich in de dorpen en aan de randen van de enken. Naar verwachting zijn in het plangebied dan ook geen huisplaatsen of andere historische elementen uit de nieuwe tijd (molens etc.) aanwezig. De huidige bebouwing dateert vanaf 1970.
Verstoringen en conservering
De aanwezige verstoringen in het plangebied zijn gerelateerd aan de panden die vanaf de 1970 binnen het plangebied zijn gebouwd. De verstoringsdiepte betreft 70 tot 80 cm beneden maaiveld dus tot onder het archeologische niveau. Er is echter gebruik gemaakt van een strokenfundering op poeren waardoor het mogelijk is dat nog intacte archeologische resten bewaard zijn gebleven onder de bestaande bebouwing. Archeologische resten worden verwacht vanaf het maaiveld tot ca. 0,5 m beneden maaiveld. Organische resten zijn gezien het lage grondwaterpeil en de zandige bodem waarschijnlijk niet of nauwelijks bewaard gebleven, behalve in gesloten contexten zoals waterputten of beerputten.
Op basis van het bureauonderzoek is een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied vastgesteld. Op basis van de in Dinoloket bekende boringen wordt uitgegaan van beperkte verstoring van de bodem. Uit de verzamelde informatie uit de ruimere omgeving van het plangebied blijkt dat het gebied rijk is aan archeologie. De archeologische verwachting dient te worden getoetst.
Aangezien uit het reeds uitgevoerde bodemkundige onderzoek binnen het plangebied al is gebleken dat de bodem binnen het plangebied zeer waarschijnlijk intact is wordt het uitvoeren van een verkennend booronderzoek niet zinvol geacht. Geadviseerd wordt om deze stap in het archeologische proces over te slaan en direct over te stappen op een karterend onderzoek. Dit om vast te stellen of binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is. Gezien de brede archeologische verwachting wordt aangeraden om binnen het plangebied een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. De te verwachten archeologische resten worden voor sommige perioden gekenmerkt door een lage vondstdichtheid of het ontbreken van een vondstlaag waardoor karterend booronderzoek niet geschikt is voor het opsporen van deze vindplaatsen. De inzet van een proefsleuvenonderzoek is hiermee de meest geschikte methode voor het opsporen van archeologische vindplaatsen binnen het plangebied. Bij dit onderzoek dient specifiek aandacht worden besteed aan de landschappelijke en bodemkundige situatie binnen het plangebied.
120