Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed heeft in maart-april en september 2014 een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd op een aantal percelen ten oosten van de Babelweg, ten noorden van de Prinseweg en ten westen van Simnia te Domburg, gemeente Veere. De aanleiding tot het onderzoek is de herinrichting van dit gebied (Land van Vliedduin) met een oppervlakte van circa 4,9 ha., met daarbij nieuwbouw van enkele woningen en een schuur, uitbreiding van de begraafplaats en de aanleg van een park. Gedurende de uitvoering van dit onderzoek waren de exacte omvang en diepte van de bodemingrepen binnen het plangebied niet bekend. Het onderzoek werd uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging.Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens werd in het bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kon samengevat gesteld worden dat voor het plangebied geen verwachting is op het aantreffen van vindplaatsen uit de vroege prehistorie in het Laagpakket van Wierden en het Basisveen Laagpakket; een lage verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit het Neolithicum in de top van het Laagpakket van Wormer; een lage verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de Bronstijd in de onderkant van het Hollandveen Laagpakket en een middelhoge verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit de (Late) IJzertijd tot en met de Romeinse Tijd in de top van het Hollandveen Laagpakket. Voor de periode Vroege tot en met Late Middeleeuwen wordt de kans op het aantreffen van vindplaatsen binnen het plangebied, meer bepaald nederzettingen/huisplaatsen, hoog ingeschat. Deze verwachting werd, zoals tijdens het bureauonderzoek en in het verwachtingsmodel werd uiteengezet, ingegeven door het historische kader, cartografische bronnen, de resultaten van onderzoeken in de omgeving van en in het plangebied, en de veronderstelde geologische gesteldheid van het plangebied.Tijdens het verkennende veldonderzoek werd het opgestelde verwachtingsmodel middels 34 boringen (tot maximaal 3 meter beneden maaiveld) getoetst. Hierbij dient opgemerkt dat dit veldonderzoek gericht was op het toetsen van de (geologische) verwachting en niet op het opsporen van eventuele vindplaatsen. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kon bovenstaand verwachtingsmodel grotendeels bevestigd en verder aangevuld worden.In de boringen die tot de gewenste diepte konden worden doorgezet, werden tot op de maximale boordiepte afzettingen van het Laagpakket van Wormer aangetroffen. De top van dit laagpakket schommelt binnen het plangebied tussen 1,36 en 2,40 meter –NAP. Hierboven is een vrij dun pakket veen (15 tot 60 cm), behorende tot het Hollandveen Laagpakket, aangetroffen. In twee boringen (1 en 2) is het veen als gevolg van ontginning (moernering) niet meer intact aanwezig; in boring 12 is de veentop licht geërodeerd. In de overige boringen die diep genoeg konden worden doorgezet is het veen wel intact en is de intacte veentop veraard. De top is waargenomen tussen 0,97 en 2,00 meter –NAP, 0,95 – 2,20 meter beneden maaiveld.Binnen het plangebied werd een pakket mariene kleiafzettingen aangetroffen waarvan de top in de noordelijke helft van het plangebied een toenemende inmenging van duinzand kent. Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat ter hoogte van boringen 7, 8, 18, 21, 24, 28, 29 en 30 recente verstoringen, waarschijnlijk bomkraters (WOII) en oude sloten, zijn opgevuld met (puinhoudende) kleipakketten. De verstoringen variëren hier in diepte van 0,55 tot 1,75 meter beneden maaiveld (0,07 – 1,91 meter –NAP). In boringen 5 en 17 werd op een diepte vanaf 0,30 meter beneden maaiveld een menglaag uit de Late Middeleeuwen/ Nieuwe Tijd waargenomen en in boringen 12, 13, 14, 15 en 20 werd een erf- of cultuurlaag waargenomen die eveneens in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd gedateerd kan worden. Deze laag bevindt zich op een diepte variërend vanaf 0,20 tot 0,30 meter beneden maaiveld (0,00 – 0,19 meter –NAP). Ter hoogte van boringen 12 t/m 15 is sprake van een opvallende verhoging in het terrein –circa 0,40 meter hoger dan de omgeving– die mogelijk verband houdt met een oud erf en de bij eerder veldonderzoek waargenomen muurresten op deze locatie (Archis-waarneming 400609). Boring 9 stuitte op een diepte van 0,50 meter beneden maaiveld (0,84 meter –NAP) op massief baksteen met daarboven puin- en mortelbrokjes. Mogelijk gaat het hier om muurwerk, maar het eveneens mogelijk dat het om gestort puin gaat. In boringen 17 en 25 werd een oude akkerlaag waargenomen die mogelijk gelijktijdig is met de erf-/ cultuurlaag, gezien de diepteligging 0,25 tot 0,45 meter beneden maaiveld (0,73 en 0,17 meter –NAP).De resultaten van het booronderzoek bevestigen grotendeels het opgestelde gespecificeerde archeologische verwachtingsmodel. Dit verwachtingsmodel dient dus niet te worden bijgesteld op basis van de verkregen gegevens uit het veldonderzoek. Binnen het plangebied zijn op diverse plaatsen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Deze kunnen plaatselijk door recente bodemingrepen zijn verstoord. In het bijzonder geldt dit voor de locatie waar eerder muurresten in een slootkant werden waargenomen (rond boringen 12 t/m 15). Boringen 5, 17 en 20 tonen echter aan dat ook buiten deze locatie onverstoorde vindplaatsen aanwezig kunnen zijn. Op deze locatie is direct onder bouwvoor (vanaf 0,20 meter beneden maaiveld) een erf-/ cultuurlaag waargenomen. Dit is geen vastgestelde vindplaats, maar de kans op het aantreffen van archeologische resten is hier wel groot. Hierbij moet worden opgemerkt dat plaatselijk eventueel aanwezige vindplaatsen verstoord kunnen zijn geraakt door recente bodemingrepen. Zo werd in boringen 7, 8, 18, 21, 24, 28, 29 en 30 een verstoord bodemprofiel waargenomen.