In februari 2003 vond op de dorpswierde Oling, gelegen ten zuidwesten van Appingedam, een archeologisch onderzoek plaats, uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort. De aanleiding van het veldwerk was de bouw van een nieuwe ligboxenstal met een ondergrondse mestopvangruimte op de wierde, die sinds 1968 wettelijk was beschermd. De verwachting was dat bewoningssporen uit verschillende perioden, vanaf de IJzertijd, aanwezig waren. Vondstmateriaal dat in het verleden bij het afgraven van de wierde was verzameld, dateert uit de 12e eeuw.In de toekomstige bouwput is een drietal vlakken opgetekend, de sporen zijn gecoupeerd en een lengteprofiel van circa 50 m is volledig vastgelegd en bemonsterd. De geologische opname van dit profiel is uitgevoerd door P. Vos (TNO/NITG).Uit het onderzoek kwam duidelijk naar voren dat het wierdelichaam is opgebouwd uit kleiplaggen. Een 14C-monster van collageen uit dierlijk botmateriaal dateert de ophoging in het eind van de 10e en de 11e eeuw na Christus. Dat komt goed overeen met de ouderdom van het oudste aardewerk - aangetroffen in grondsporen - dat in de negende eeuw is te plaatsen.De sporen in het vlak leverden vooral greppels en waterputten op, die goed geconserveerd botmateriaal en ander organische resten, zoals schoenen, bevatten. Het merendeel van het vondstmateriaal daaruit dateert uit de vijftiende eeuw en later.Hoewel het onderzoek beschouwd kan worden als een omvangrijk kijkgat in de voet van een dorpswierde levert het geheel aan resultaten een belangrijke bijdrage aan de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van Oost-Fivelingo.