Het plangebied Zuiderloo, gelegen aan de zuidkant van Heiloo, wordt sinds enkele jaren ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Voorafgaand aan de bouw heeft Archol in 2016 in opdracht van de gemeente Heiloo een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in grote delen van het plangebied. Door eerdere archeologische onderzoeken en de vondsten van amateurarcheologen was reeds bekend dat de bodem van Zuiderloo rijk is aan archeologie en dat bleek ook uit het proefsleuvenonderzoek. Er werden sporen en vondsten aangetroffen uit de bronstijd t/m de middeleeuwen. Op basis van het proefsleuvenonderzoek zijn drie behoudens-waardige vindplaatsen gedefinieerd. Deze vindplaatsen zijn in 2017 door Archol opgegraven. Doel van de opgraving was het veilig stellen van de archeologische waarden en het verzamelen van zo veel mogelijk informatie over de bewoningsgeschiedenis en het landschap in het verleden om de kennis van de bewoningsgeschiedenis van Heiloo aan te vullen. Ook had het onderzoek tot doel het toegankelijk maken van het archeologisch erfgoed voor een groter publiek en het ontsluiten van de data voor synthetiserend onderzoek.
Heiloo is gelegen in het Hollandse kustgebied, een landschap dat grotendeels is gevormd onder invloed van de zeespiegelstijging in het Holoceen en de daarmee gepaard gaande vorming van strandwallen. Zuiderloo ligt op de oostelijke flank van de strandwal van Limmen-Heiloo-Alkmaar. Deze strandwal werd rond 2100 v. Chr. gevormd. In het westelijk deel van het gebied bestaat de ondergrond uit duinzand dat boven op de strandwal ligt. In het oosten bevindt zich de overgang naar de naastgelegen strandvlakte. De strandvlakte ligt aanmerkelijk lager en onder invloed van verminderde afwatering en een stijgende grondwaterspiegel heeft zich hier op grote schaal veen gevormd. Rond 1650 v. Chr. bereikte dit veen de lagere delen van Zuiderloo.
In dit landschap deed de mens rond 1500-1450 v. Chr. zijn intrede, waarbij tenminste één erf werd gesticht. De kern van het erf bestond uit een driebeukige woonstalboerderij, die in de loop van de grofweg twee eeuwen dat het bewoond werd, twee keer werd herbouwd. Aan de kopse kanten van de huizen zijn clusters van kuilen gevonden, die mogelijk dienst deden als opslag- of afvalkuil. Ook bevonden zich op het erf kuilenkransen, een kringgreppel en een spieker. Water werd gehaald uit kuilen die op enige afstand in een laagte waren aangelegd. Er zijn aanwijzingen dat in deze periode ook op twee andere locaties in het onderzoeksgebied gewoond is, maar hier zijn geen gebouwplattegronden aangetroffen. Ten noorden van de bewoning werden twee grafheuvels opgeworpen. Rond de erven en de grafheuvels werd geakkerd en de lagere en nattere landschapsdelen werden benut voor beweiding en activiteiten als jacht en het verzamelen van voedsel. Ook de nabij gelegen zee en het strand vormden een belangrijke voedselbron, hier werden kokkels, vis en walvis/dolfijn(bot) vandaan gehaald.
Het erf en akkergebied werden door een palenrij afgescheiden van het lager gelegen veengebied. De functie van deze palenrij was waarschijnlijk een symbolische. De vondst van een bronzen hielbijl juist naast deze palenrij in het veen, die als rituele depositie kan worden geïnterpreteerd, onderschrijft dit. Ook enkele andere vondsten uit de natte, lagere landschapsdelen lijken als mogelijk intentionele depositie opgevat te kunnen worden, zoals een krans van jeneverbestakken en een mogelijke antropomorfe figuur van hout.
Op de overgang van de midden- naar de late bronstijd raakte het zuidoosten van Zuiderloo overstoven met duinzand. Gedurende deze periode werd het terrein mogelijk verlaten, maar in de late bronstijd zijn er opnieuw aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid. In het zuiden van het gebied zijn sporen van vermoedelijk de randzone van een erf gevonden. In de 7e eeuw v. Chr. vond er in de regio echter een sterke reactivering van mariene activiteit plaats, waarbij strandwalafzet¬tingen erodeerden en er grootschalige zandverstuivingen plaatsvonden. Zuiderloo werd verlaten en de bronstijdresten raakten bedekt met een dik pakket duinzand.
In de loop van de midden-ijzertijd eindigden de zandverstuivingen en de nieuwe stabiele situatie zorgde ervoor dat de mens terugkeerde. Vanaf de midden-ijzertijd werd het westelijk deel van Zuiderloo opnieuw bewoond. Door verstuivingen, egalisatie en bodembewerking in de Nieuwe tijd is een groot deel van de archeologische resten uit deze periode niet bewaard gebleven. Wel bewaard is een groot aantal waterputten en waterkuilen. Deze geven een beeld van de bewoning in het gebied. Waarschijnlijk waren er zo’n 4 à 5 gelijktijdige erven aanwezig op het terrein. De waterputten waren opgebouwd met een wand van plaggen, soms opgestapeld op een basis bestaande uit een houten karrenwiel of raamwerk. In de putten werd vaak allerhande vondstmateriaal aangetroffen, waardoor ook een beeld is verkregen van de materiële cultuur in de ijzertijd en Romeinse tijd. Rond 300 n. Chr. werd Zuiderloo opnieuw verlaten. Ditmaal was stuifzand niet de reden, maar de toenemende onrust in het Romeinse rijk.
In de vroege middeleeuwen keerde men weer terug, maar de bewoning is vanaf dat moment op de hoogste delen van de strandwal gesitueerd, buiten de grenzen van het opgegraven terrein.