In opdracht van Dhr. T. Koelewijn heeft IDDS Archeologie in december 2018 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan het Westeinde 38 in Noordwijkerhout, gemeente Noordwijkerhout. Het onderzoek dient uitgevoerd te worden vanwege de bestemmingsplanwijziging die nodig is om de bouw van een aanvullende woning en de verplaatsing van de paardenbak te realiseren. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een ingesloten strandvlakte. Op basis van de datering van de omliggende strandwallen is deze strandvlakte gevormd tussen 2525 en 1825 voor Chr., in het Laat Neolithicum. Het zand van de strandvlakte wordt bedekt met veen, dat bedekt is met kleiige overstromingsafzettingen van het Laagpakket van Walcheren. Het maaiveld bestond oorspronkelijk uit een zandlaag van dunner dan 1 m. Op basis van de aanwezige afzettingen, zal het plangebied tot aan de afzetting van het bovenste zandpakket geen gunstige vestigingslocatie hebben gevormd voor de mens. Dit is vastgesteld bij een eerder archeologisch onderzoek in dezelfde strandvlakte, op ongeveer 400 m afstand van het plangebied. Voor de top van de strandvlakteafzettingen en voor het veen geldt daarom een lage archeologische verwachting. De verwachting voor het zandpakket, afgezet vanaf de Romeinse tijd maar mogelijk pas vanaf de Late Middeleeuwen, is middelhoog. Op historisch kaartmateriaal vanaf de 17e eeuw komt in het gebied geen bebouwing voor. Dit maakt de kans relatief klein dat het plangebied in de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd bebouwd is geweest. Hoewel directe aanwijzingen ontbreken, is de kans groot dat de bodemopbouw in het plangebied verstoord is door de bloembollenteelt. Uit eerder onderzoek direct aan de overzijde van het Westeinde is gebleken dat de bodemopbouw daarbij tot op grote diepte, tot meer dan 3,0 m –mv, verstoord kan zijn geraakt. Indien dat het geval is, reiken de verstoringen tot diep in het strandzand, en geldt voor het plangebied geen archeologische verwachting meer. Het booronderzoek heeft de lage verwachting uit het bureauonderzoek bevestigd. Het strandvlaktezand en de daarboven gelegen klei- en veenafzettingen vormen geen bewoonbare niveaus. Het strandvlaktezand heeft vooral aan de oppervlakte gelegen in de periode dat de westelijke strandwal nog niet gevormd was, in het Laat Neolithicum. In deze periode lag het plangebied op het strand. Vergelijkbaar met het huidige strand was dit geen gunstige vestigingslocatie. Dat gold ook voor de periode hierna toen er klei werd afgezet en veen werd gevormd. Deze afzettingen zijn ontstaan onder invloed van hoge grondwaterstanden en overstromingen. Alle hierop gelegen afzettingen zijn verstoord. IDDS Archeologie adviseert om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden.