Laagland Archeologie heeft in Februari 2022 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Hoofdstraat 23 te Rolde. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de bouw van een nieuwe woning en de sloop van een bestaande zaal.Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003.Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd.Op de geomorfologische kaart ligt het plangebied op de lagere flank van een ijsstroomrug (megaflute), grenzend aan een plateauachtige smeltwaterterrasrest. Wat oostelijk ligt een beekdalbodem. Op het AHN is goed te zien dat het plangebied op de lagere oostelijke flank van de megaflute ligt. Oostelijk is de meander van een beekdal zichtbaar (blauw). Dit betreft het beekdal van het Andersche Diep. In de zuidwesthoek van deze afbeelding is een groot stuifzandgebied te herkennen. Bodemkundig is het plangebied niet gekarteerd. Op basis van de historie van het plangebied kunnen ophooglagen (bewoningsafval) worden verwacht, mogelijk (ook) een plaggendek. De oorspronkelijke natuurlijke bodem bestaat vermoedelijk uit een veldpodzolbodem, gevormd in dekzand.In de omgeving van het plangebied zijn archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de Middeleeuwen bekend, waaronder een hunebed.In historische tijden (vanaf circa 1832) werd het terrein omschreven als bewoning met erf in het zuiden en tuin in het noorden. In het zuiden van het plangebied bevinden zich twee woningen met erf. De huidige bebouwing in het zuidoosten stamt uit 1906 en de zuidwestelijke woning is gebouwd in 1966.Op basis van het bureauonderzoek geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van resten uit de periode Midden-Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd.Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zo nodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet, zoveel mogelijk op de te verstoren locaties. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een ophoog pakket met een gemiddelde dikte van ongeveer 80 cm. De bovenste circa 20-30 cm bestaat uit recent opgebracht cunetzand. Daaronder is vermoedelijke sprake van een ophoogdek uit de 18e eeuw of jonger. Er is in het plangebied geen intacte bodemvorming aangetroffen en geen intact plaggendek onder het ophoogpakket. In boring 4 is verder een fragmentje eenzijdig geglazuurd roodbakkend aardewerk (of plavuis) gevonden dat wordt gedateerd in de 18e eeuw of later. Verder zijn in het plangebied geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op archeologische resten in het plangebied wordt laag geacht.Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.Dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Aa en Hunze.Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).