Op 30 juni en 1 juli 2014 is door Archeologie West-Friesland een archeologische opgraving uitgevoerd op het perceel Molenweg 69a in Enkhuizen. De aanleiding voor het onderzoek vormde de sloop van de bestaande schuur en de bouw van een woonhuis op het perceel.Aan de westzijde van het onderzochte perceel was een laag natuurlijk veen van 50 cm dik aanwezig. Richting het oosten was het veen afgegraven. Het is onzeker of het gaat om een grootschalige afgraving van het gebied of dat sprake is van een grote veen/kleiwinningskuil, zoals ook elders in Enkhuizen is gevonden. Het is aannemelijk dat de afgraving/kuil uit de 16de eeuw dateert, mogelijk zelfs uit de periode vlak voor het begin van de stadsuitbreiding in 1590. Op het onderzochte perceel langs de Molenweg is het afgegraven deel in de laatste tien jaar van de 16de eeuw opgevuld met klei tot het niveau van het oude maaiveld, namelijk de bovenkant van de natuurlijke veenlaag. Deze egalisatie kan op basis van het aangetroffen vondstmateriaal niet strakker worden gedateerd. Van een ophoging van het terrein is in deze tijd dus geen sprake.Het perceel heeft na de egalisatie enkele decennia braak gelegen. Het is aannemelijk dat dit niet alleen gold voor het onderzochte perceel, maar voor veel meer percelen in de omgeving. Het noordelijke deel van de stadsuitbreiding was bij de verkoop van de percelen veel minder in trek dan het zuidelijke deel. Een groot deel van de percelen in het noordelijk deel is zelfs nooit bebouwd, als gevolg van de stagnerende en later dalende bewonersaantallen in Enkhuizen.In verschillende contexten uit de late 16de en eerste kwart van de 17de eeuw zijn bij de opgraving baksteunen gevonden. Zij zijn afkomstig van een pottenbakkerij van roodbakkend aardewerk. Baksteunen zijn in Enkhuizen als vondst in 16de- en 17de-eeuwse context vrij algemeen. De aanwezigheid hiervan lijkt geen verband te houden met de aanwezigheid van een pottenbakkerij in de directe omgeving.Op het onderzochte perceel aan de Molenweg is wel een huis gebouwd, maar pas tussen circa 1620 en 1634. Hieraan voorafgaand is het perceel rond 1620 opgehoogd met een laag klei van minimaal 80 cm dik. Van het huis zijn weinig resten gevonden, doordat de funderingen bij de afbraak volledig zijn weggebroken. Een langwerpig uitbraakspoor geeft waarschijnlijk de locatie van de achtergevel weer, zodat kan worden gezegd dat het huis ongeveer 9 meter lang was. De locatie van de zijgevels kan niet met zekerheid worden bepaald. De huidige perceelsgrenzen dateren, met uitzondering van de rooilijn, uit de 19de of 20ste eeuw en zeggen dus niets over de situatie in de 17de eeuw. Op basis van het uitbraakspoor kan worden gesteld dat de noordelijke zijgevel van het woonhuis ongeveer halverwege het perceel lag.Achter het huis bevond zich een waterput. De onderzijde van de put was gemaakt van een eikenhouten ton, hierboven bevond zich oorspronkelijk een tweede ton of een bakstenen opbouw.Wanneer het huis op het perceel is gesloopt, kan op basis van de archeologische gegevens niet worden gezegd. Op de kadastrale kaart uit 1823 is het perceel onbebouwd. Een afbraak in de 18de eeuw ligt het meest voor de hand.In de 19de en een groot deel van de 20ste eeuw was het perceel in gebruik als boomgaard en tuin. Hierdoor is een rommelige tuinaardelaag gevormd. Mogelijk is in deze tijd muurwerk en/of puin van de 17de-eeuwse bebouwing uit de grond gehaald. Tussen 1823 en 1885 is op het naastgelegen perceel een kleine stolpboerderij gebouwd. Een waterkelder en put op het onderzochte perceel horen bij dit pand. Opvallend is de vondst van twaalf zegelloodje vanroomboter uit circa 1900. Zij wijzen erop dat in de omgeving een handelaar in boter was gevestigd.
West-Friese Archeologische Rapporten 94